De zaak in het kort
Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in hoger beroep over de vaststelling van de WOZ-waarde van een verhuurde woning. De eigenaar van de woning, [X], betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld, gezien de ongunstige huurafspraken en de daarmee gepaard gaande financiële nadelen. Het gerechtshof moest bepalen of de vastgestelde waarde redelijk was en of er redenen waren om de waarderingsficties van de Wet WOZ buiten toepassing te laten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] had de WOZ-waarde van de woning op [A-straat] vastgesteld op € 693.000 voor het jaar 2023. De eigenaar van de woning, [X], maakte bezwaar en voerde aan dat de waarde te hoog was, mede gezien de relatief lage huuropbrengst en de hoge kosten die zij maakte. Na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank, stelde [X] hoger beroep in bij het gerechtshof Amsterdam.
In de feiten werd vastgesteld dat eiseres samen met haar twee zonen eigenaar was van een corridorflat met berging en parkeerplaats. De woning, verhuurd tegen een lage prijs, was in 2024 voor € 350.000 verkocht aan een investeerder. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar gebruikte voldoende vergelijkbaar met de woning van eiseres, ondanks de verschillen in verkoopcondities, zoals verhuurd versus leegstand.
Eiseres betoogde dat de WOZ-waarde onevenredig was, gezien de waarderingsficties van de Wet WOZ die geen rekening houden met verhuur. Zij stelde dat de wetgever geen rekening had gehouden met de nieuwe huurwet, waardoor zij de huur niet marktconform kon verhogen, hetgeen leidde tot een verliesgevende situatie. De rechtbank oordeelde echter dat de waarderingsficties geen onbillijkheid opleverden.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de vastgestelde WOZ-waarde aannemelijk had gemaakt en dat er geen sprake was van onevenredigheid door de waarderingsficties van de Wet WOZ. Het hof benadrukte dat de ficties een bewuste keuze van de wetgever waren om te komen tot een uniforme waardering van onroerende zaken. De door eiseres geschetste situatie, waarin zij een negatief rendement behaalt, was niet direct te wijten aan de waarderingsficties maar aan andere wet- en regelgeving.
Het hof vond ook dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiseres en de vergelijkingsobjecten. De neutrale m2-prijs van de vergelijkingsobjecten was hoger dan die van de woning van eiseres, hetgeen de heffingsambtenaar in zijn waardebepaling had meegenomen.
Conclusie van het hof was dat het hoger beroep van [X] niet slaagde en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak benadrukte dat de belastingrechter niet gaat over de geschiktheid van huurprijzen of de gevolgen van de huurwet, maar over de objectieve vaststelling van de WOZ-waarde volgens de wettelijke kaders.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.