De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in de gemeente [Z]. De eigenaar van de woning, aangeduid als belanghebbende, is van mening dat de heffingsambtenaar van de gemeente de waarde van zijn woning te hoog heeft vastgesteld op € 961.000 voor het jaar 2023. Na een ongegrond bezwaar bij de heffingsambtenaar en een ongegrond beroep bij de rechtbank Amsterdam, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Het geschil richt zich op de juistheid van de vastgestelde WOZ-waarde en de werkwijze van de heffingsambtenaar, waaronder het gebruik van vergelijkingsobjecten en de informatieverstrekking volgens artikel 40 van de Wet WOZ.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde vastgesteld en de belanghebbende heeft hier bezwaar tegen gemaakt, dat ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die het beroep ook ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft hierop hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. De zaak is op een zitting behandeld, waarbij de belanghebbende als eiser bezwaar maakte tegen de timing van het verweerschrift van de heffingsambtenaar, dat volgens hem te laat was ingediend. De rechtbank vond echter dat de indieningstermijn voldoende was voor een professionele gemachtigde om adequaat te kunnen reageren.
De woning van de belanghebbende betreft een vrijstaande woning met een oppervlakte van 208 m² op een kavel van 456 m². De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde bepaald aan de hand van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De belanghebbende betwistte de geschiktheid van deze vergelijkingsobjecten, met name omdat één object in een andere buurt lag en een grotere kavel had. De rechtbank oordeelde dat, zelfs zonder dit object, de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De heffingsambtenaar had gebruikgemaakt van een algemeen aanvaarde methode voor het bepalen van WOZ-waarden, waarbij meerdere vergelijkingsobjecten worden gebruikt. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met eventuele verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de door de heffingsambtenaar verstrekte informatie in de bezwaarfase voldoende was en dat de gemachtigde van de belanghebbende had nagelaten hierop adequaat te reageren.
Het gerechtshof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank, aangezien het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. Het hof vond dat er geen sprake was van strijd met een goede procesorde, noch dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De heffingsambtenaar had de juiste procedures gevolgd en de vastgestelde waarde bleef gehandhaafd.
In conclusie, de rechtbank en het gerechtshof hebben de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand gehouden en de grieven van de belanghebbende verworpen. De belanghebbende kreeg geen gelijk en moest de proceskosten zelf dragen. Deze uitspraak bevestigt de methodologie en de procedures gevolgd door de heffingsambtenaar en de rechtbank bij de vaststelling van WOZ-waarden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.