De zaak in het kort
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over een hoger beroep tegen een vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De eigenaar van de woning, de belanghebbende, vond dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en had hiertegen bezwaar en vervolgens beroep aangetekend. Het geschil in hoger beroep betrof voornamelijk de vraag of de heffingsambtenaar in strijd met de Wet WOZ had gehandeld en of er sprake was van een schending van de goede procesorde vanwege de timing van het indienen van een verweerschrift door de heffingsambtenaar. De WOZ-waarde zelf was niet langer een punt van geschil.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon toen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende voor het jaar 2023 had vastgesteld op € 389.000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar ongegrond. Vervolgens stelde de belanghebbende beroep in bij de rechtbank, maar ook daar werd het beroep ongegrond verklaard. Daaropvolgend werd hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Tijdens het hoger beroep werden een aantal formele en materiële punten besproken. Een belangrijk formeel punt was de timing van het indienen van het verweerschrift door de heffingsambtenaar. De belanghebbende stelde dat het verweerschrift te laat was ingediend, waardoor zijn procespositie werd geschaad. Hij verzocht daarom om het verweerschrift niet toelaatbaar te achten of de zaak aan te houden. De rechtbank vond echter dat de gemachtigde van de belanghebbende voldoende tijd had om te reageren, mede omdat het om een eenvoudige zaak ging met veel herhaling van standpunten.
Op materieel vlak voerde de belanghebbende aan dat de waardering van de grond en de objectonderdelen van de woning niet inzichtelijk was gemaakt door de heffingsambtenaar. Ook stelde hij dat de correctie van de VvE-reserve en de indexeringspercentages niet juist waren toegepast. De rechtbank vond echter dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht en uitleg had gegeven over de gehanteerde methoden en modellen, en oordeelde dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was.
De beslissing van de rechtbank
In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde. Het hof vond dat de timing van het indienen van het verweerschrift geen reden was om het stuk buiten beschouwing te laten, omdat het geen nieuwe standpunten bevatte die een nader onderzoek vereisten. Ook vond het hof dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verschaft over de manier waarop de WOZ-waarde was vastgesteld.
Het hof sloot zich aan bij de overweging van de rechtbank dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was. De gebruikte vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende, en er was rekening gehouden met verschillen tussen de objecten.
Uiteindelijk verklaarde het hof het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde het de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en de belanghebbende kreeg ook het betaalde griffierecht niet terug.
De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam laat zien dat in belastingzaken, zoals die over de WOZ-waarde, de bewijslast en de mate van inzichtelijkheid van de gebruikte waarderingsmethoden cruciaal zijn. Het hof benadrukte het belang van een goede procesorde en vond dat de belanghebbende als professioneel gemachtigde beter had moeten reageren op de informatieverstrekking door de heffingsambtenaar. De zaak toont ook het belang van tijdig en adequaat reageren op processtukken om de eigen procespositie te kunnen waarborgen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.