De zaak in het kort
In deze strafrechtelijke zaak heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en het onbruikbaar maken van eigendommen. De verdachte werd in twee zaken veroordeeld: zaak A betrof diefstal van geldbedragen door gebruik te maken van een gestolen bankpas, en zaak B betrof het opzettelijk onbruikbaar maken van een beveiligingscamera. De zaak kwam in hoger beroep nadat de politierechter in eerste aanleg een gedeeltelijke vrijspraak had uitgesproken. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke taakstraf op.
Het verloop van het proces en de feiten
De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van diefstal met een valse sleutel en het beschadigen van eigendommen. In zaak A had de verdachte op 30 november 2023 geldbedragen gestolen door contactloze betalingen te verrichten met een bankpas die toebehoorde aan een ander persoon. In zaak B werd hij beschuldigd van het onbruikbaar maken van een beveiligingscamera op 9 januari 2024. Het hoger beroep werd ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die een partiële vrijspraak had uitgesproken voor het vernielen van een toegangsdeur.
Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de gedeeltelijke vrijspraak in zaak B. Het hof zag de tenlastelegging als een impliciet cumulatieve en oordeelde dat de partiële vrijspraak als beschermd moest worden beschouwd. De verdachte was derhalve niet gerechtigd om in hoger beroep te gaan tegen deze vrijspraak.
In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het stelen van geldbedragen door gebruik te maken van een bankpas die hij niet mocht gebruiken. Dit werd beschouwd als diefstal met een valse sleutel. In zaak B had de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een beveiligingscamera onbruikbaar gemaakt. Deze handelingen werden door het hof wettig en overtuigend bewezen verklaard.
De beslissing van de rechtbank
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter voor zover het in hoger beroep aan de orde was, en deed opnieuw recht. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten in beide zaken. Voor de diefstal in zaak A werd de verdachte veroordeeld voor het gebruik van een valse sleutel om geldbedragen weg te nemen. Voor zaak B werd hij schuldig bevonden aan het opzettelijk onbruikbaar maken van een beveiligingscamera.
Bij het bepalen van de straf hield het hof rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen. De advocaat-generaal had een taakstraf van 28 uur geëist, te vervangen door 14 dagen hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf of een werkstraf, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en zijn betrokkenheid bij een traject met de reclassering.
Het hof besloot tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 28 uur, met een vervangende hechtenis van 14 dagen indien de taakstraf niet naar behoren zou worden uitgevoerd. Het hof vond het belangrijk om het positieve traject van de verdachte niet te verstoren, vooral omdat het gericht was op het voorkomen van recidive. De opgelegde taakstraf werd vergezeld van een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast moest de verdachte schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, die zich in eerste aanleg had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 70,00 aan materiële schade. Het hof wees deze vordering toe, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering voor proceskosten van € 5,98 werd echter afgewezen, omdat de benadeelde partij tijdens de zitting werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de reiskosten daarom niet vergoed werden.
Het hof legde een schadevergoedingsmaatregel op zodat de schade door de verdachte aan de benadeelde partij zou worden vergoed. De verdachte moest ook de wettelijke rente over het bedrag betalen vanaf de datum van de diefstal. Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.
In deze zaak werd benadrukt dat de strafoplegging niet alleen gericht was op vergelding, maar ook op het ondersteunen van de verdachte in zijn positieve ontwikkeling, met als uiteindelijk doel het beschermen van de samenleving tegen toekomstige strafbare feiten.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.