De zaak in het kort
In deze zaak staat de vraag centraal of de WOZ-waarde van een woning in de gemeente [Z] correct is vastgesteld. De eigenaar van de woning, aangeduid als belanghebbende, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2022. Hij stelt dat de waarde te hoog is en dat de gemeente niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ om alle relevante gegevens te verstrekken. Daarnaast stelt hij dat het motiveringsbeginsel is geschonden. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waar het bezwaar ongegrond werd verklaard, is de zaak in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof Amsterdam.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] heeft op 25 februari 2022 de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op €368.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 13 maart 2023 ongegrond verklaard. Ook de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende op 22 april 2024 hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Amsterdam.
De woning in kwestie is een appartement op de begane grond, met een oppervlakte van ongeveer 62 m². Het appartement beschikt over een berging, een tuin en een parkeerplaats. Tijdens de bezwaarprocedure heeft belanghebbende verzocht om verstrekking van alle gegevens die ten grondslag lagen aan de waardevaststelling, zoals taxatieverslagen en vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft diverse documenten, waaronder een grondstaffel en een taxatiematrix met vergelijkingsobjecten, verstrekt. Belanghebbende betoogde echter dat de verstrekte gegevens onvoldoende waren om de waardebepaling te controleren.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een nieuwe waardematrix overgelegd, waarbij de woning werd vergeleken met drie verkooptransacties in dezelfde straat: [straat 2] 20A, [straat 2] 14E en [straat 2] 20E. Belanghebbende heeft daartegen een woningwaarderapport ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank stelde dat de waardebepaling met behulp van KOUDV-factoren (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen) en vergelijkingsobjecten niet exact hoeft te zijn, maar een schatting betreft gebaseerd op de expertise van de taxateur. De rechtbank achtte de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning en vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen.
Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar in strijd met de Wet WOZ had gehandeld door niet volledig te zijn in de verstrekking van gegevens, onder meer met betrekking tot de KOUDV-factoren en indexering. De rechtbank was echter van oordeel dat de verstrekte gegevens voldoende inzicht boden en dat de waardering van de woning niet te hoog was vastgesteld.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan de verplichtingen van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ had voldaan door de benodigde gegevens te verstrekken. Het hof benadrukte dat de WOZ-waardering geen exacte wetenschap is, maar een benadering op basis van beschikbare gegevens en de kennis van de taxateur.
Het hof verwierp ook de klacht van belanghebbende dat de rechtbank een motiveringsgebrek had, omdat het hoger beroep juist dient om de beslissing van de rechtbank te herzien. Het hof vond dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde adequaat had onderbouwd met vergelijkingsobjecten die voldoende vergelijkbaar waren met de woning.
Uiteindelijk kwam het hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.