De zaak in het kort
In deze zaak behandelt het Gerechtshof Amsterdam een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars (VvE) van het serviceflatgebouw Wimbledon en een aantal appartementseigenaars. De kwestie draait om de nietigheid van een besluit dat tijdens een algemene ledenvergadering van de VvE werd genomen. Het besluit betrof de verdeling van kosten voor de gemeenschappelijke huishouding, waarbij een nieuwe kostenverdeling werd voorgesteld. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat dit besluit nietig was, en de VvE ging tegen deze beslissing in hoger beroep.
Het verloop van het proces en de feiten
De VvE van het serviceflatgebouw Wimbledon, bestaande uit meerdere appartementsrechten, besloot tijdens een algemene ledenvergadering in 2017 de kostenverdeling voor de gemeenschappelijke huishouding te herzien. Deze herberekening betrof vooral de diensten van een nachtwacht en receptie, waarvan de kosten voortaan ook over de eigenaars van garageboxappartementsrechten zouden worden omgeslagen. Een aantal eigenaren was het hier niet mee eens, en zij stapten naar de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelde in 2018 dat de kostenverdeling zoals door de VvE voorgesteld nietig was. De beslissing was gebaseerd op het splitsingsreglement van de VvE, waarin bepaald was dat de kosten van gemeenschappelijke diensten onder de gemeenschappelijke huishouding vielen. Deze kosten moesten worden uitgezonderd van de algemene kostenverdeling. De kantonrechter concludeerde dat de kosten voor receptie en nachtwacht tot deze gemeenschappelijke huishouding behoorden en dat het besluit van de VvE om de kosten anders te verdelen in strijd was met de splitsingsakte. Tegen deze beschikking werd geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze in kracht van gewijsde ging.
In 2022 werd een nieuwe minnelijke regeling voorgesteld en goedgekeurd door de ledenvergadering, maar deze werd wederom aangevochten door enkele eigenaren. De kantonrechter verklaarde het besluit nietig op basis van de eerdere uitspraak in 2018. De VvE ging tegen deze beslissing in hoger beroep, waarbij zij drie grieven aanvoerde, waaronder de stelling dat de kantonrechter in 2018 niet had bepaald hoe de kosten precies moesten worden verdeeld.
De beslissing van de rechtbank.
Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat het besluit van de VvE nietig was. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in 2018 inderdaad had bepaald hoe de kosten voor de gemeenschappelijke huishouding moesten worden verdeeld en dat de VvE niet de vrijheid had om dit te wijzigen zonder de regels van de splitsingsakte te volgen. De stelling van de VvE dat de overige leden van de VvE als derden moesten worden beschouwd, werd door het hof verworpen. Het hof concludeerde dat alle leden van de VvE belanghebbenden waren in de procedure van 2018 en dat de uitspraak gezag van gewijsde had.
Het hof besliste dat de VvE in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld. De kosten aan de zijde van de geïntimeerden werden vastgesteld op € 343 aan verschotten en € 2.428 aan salaris, met een mogelijke verhoging voor nasalaris en rente als niet binnen de gestelde termijn werd betaald. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing niet kan worden opgeschort door een eventueel verdere beroepsmogelijkheid.
De uitspraak van het hof benadrukt de bindende kracht van eerdere rechterlijke uitspraken en de noodzaak voor VvE’s om zorgvuldig om te gaan met de regels zoals vastgesteld in hun splitsingsakte en de rechtsgeldigheid van besluiten die in strijd zijn met voorgaande rechterlijke uitspraken. Het hof heeft hiermee het belang van consistentie en rechtszekerheid binnen VvE’s onderstreept.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.