De zaak in het kort
In deze zaak speelde een geschil binnen de Vereniging van Eigenaars (VvE) van een serviceflat in Amstelveen, dat betrekking had op de verdeling van kosten binnen de VvE. De zaak kwam in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam, nadat de kantonrechter in Amsterdam een eerder besluit van de VvE nietig had verklaard. De VvE was in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, terwijl de geïntimeerden (de bewoners die het oorspronkelijke besluit aanvochten) een voorwaardelijk incidenteel appel hadden ingediend. De kern van het geschil betrof de vraag of de kosten voor bepaalde diensten binnen de VvE correct waren verdeeld onder de eigenaars van de verschillende appartementsrechten, zoals woningen en garageboxen.
Het verloop van het proces en de feiten
Het conflict ontstond in 2016 toen de vraag rees welke kosten de eigenaars van garageboxappartementsrechten moesten dragen. In een algemene ledenvergadering in 2017 werd besloten de kosten voor bepaalde diensten, zoals de nachtwacht en receptie, te herberekenen voor de jaren 2014 en 2015. Dit besluit werd echter aangevochten door enkele leden van de VvE, wat leidde tot een rechtszaak bij de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelde in mei 2018 dat de kosten voor diensten zoals de receptie en nachtwacht tot de gemeenschappelijke huishouding behoorden en dus niet over alle eigenaars konden worden omgeslagen. De rechter verklaarde het besluit van de VvE om deze kosten te herverdelen als nietig, omdat het in strijd was met de splitsingsakte van de VvE. Deze beslissing werd niet in hoger beroep aangevochten en kreeg daarmee gezag van gewijsde.
In een poging het geschil op te lossen, kwamen de betrokken partijen in hoger beroep tot een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst moest echter worden goedgekeurd door de algemene ledenvergadering van de VvE. Tijdens een vergadering in september 2022 werd het besluit goedgekeurd, maar dit werd opnieuw aangevochten door enkele leden van de VvE.
De beslissing van de rechtbank.
Het gerechtshof Amsterdam moest in hoger beroep de vraag beantwoorden of het besluit van de VvE om de kostenverdeling te herzien juridisch houdbaar was. De VvE voerde in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat hun besluit de eerdere rechterlijke beslissing doorkruiste. De VvE stelde dat de splitsingsakte hen de vrijheid gaf om een eigen besluit over de kostenverdeling te nemen.
Het gerechtshof oordeelde echter dat de kantonrechter wel degelijk correct had beslist dat de kosten voor de gemeenschappelijke huishouding, zoals bepaald in de beschikking van 2018, niet over alle eigenaars konden worden verdeeld. De uitleg van de splitsingsakte door de kantonrechter was bindend en had normatieve kracht, wat betekende dat ook andere VvE-leden erop moesten kunnen vertrouwen dat deze uitleg consistent werd toegepast.
Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de kantonrechter dat het besluit van september 2022 nietig was. De VvE werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, omdat hun grieven tegen de beslissing van de kantonrechter faalden. Het incidentele appel van de geïntimeerden, dat werd ingesteld onder de voorwaarde dat de VvE ontvankelijk zou zijn in haar hoger beroep, werd niet verder behandeld, omdat het alleen de motivering van de bestreden beschikking betrof en geen ander dictum had verzocht.
Kortom, het gerechtshof bevestigde de eerdere uitspraak dat de kostenverdeling binnen de VvE niet gewijzigd kon worden op de manier zoals de VvE had besloten, aangezien het in strijd was met de splitsingsakte en de eerdere rechterlijke beslissing. De VvE moest zich houden aan de bestaande regeling zoals door de kantonrechter vastgesteld.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.