De zaak in het kort
Het Gerechtshof Amsterdam heeft een uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een woning en de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in het bezwaar- en beroepsproces. De eigenaar van de woning in het centrum van [Z] was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde voor 2021 en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de heffingsambtenaar. Na vermindering van de waarde in bezwaar, bleef de eigenaar het oneens met de vastgestelde waarde en ging hij in beroep. In hoger beroep is de hoogte van de immateriële schadevergoeding centraal komen te staan.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] stelde de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende op € 1.063.000 voor het kalenderjaar 2021. Na een bezwaar van de eigenaar werd deze waarde verminderd tot € 1.012.000. De eigenaar vond echter dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerde voorzieningen en matige isolatie van de woning. In eerste aanleg verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, maar kende wel een kleine schadevergoeding van € 50 toe vanwege vertraging in de procedure.
De woning in kwestie is een benedenwoning in een historisch pand, gebouwd in 1899, met een oppervlakte van 135 m² en een tuin van 4 m². Tijdens het bezwaarproces voorzag de heffingsambtenaar de eigenaar van gedetailleerde informatie over de waardebepaling, zoals taxatieverslagen en correctiefactoren. De vergelijkingsobjecten betroffen andere grachtenpanden in hetzelfde gebied, en de gemiddelde prijs per vierkante meter werd gecorrigeerd.
In hoger beroep was de vraag of de vermindering van de WOZ-waarde voldoende was en of de immateriële schadevergoeding correct was vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de eigenaar onvoldoende bewijs had aangeleverd voor zijn claims over de staat van de woning. De heffingsambtenaar had aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld door rekening te houden met investeringen nodig om de woning op een gemiddeld niveau te brengen.
De beslissing van de rechtbank
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de beslissing van de rechtbank grotendeels bevestigd, behalve wat betreft de schadevergoeding. Het Hof oordeelde dat de rechtbank correct had gehandeld door de claim van de eigenaar over de onderhoudsstaat van de woning af te wijzen, omdat er geen bewijs was geleverd. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voldoende onderbouwd, en de vergelijkingsobjecten waren representatief.
Echter, het Hof achtte de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn onjuist. De eigenaar had recht op een hogere vergoeding van € 500, in plaats van de € 50 die door de rechtbank was toegekend. Deze beslissing was gebaseerd op recente jurisprudentie en het financiële belang van de zaak. Het Hof vond dat de heffingsambtenaar te lang had gedaan over het afhandelen van het bezwaar, wat leidde tot de overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof veroordeelde de heffingsambtenaar ook in de proceskosten van de belanghebbende in zowel beroep als hoger beroep, vastgesteld op € 681. Daarnaast werd de heffingsambtenaar opgedragen om de door de eigenaar betaalde griffierechten te vergoeden. De uitspraak biedt de mogelijkheid voor beide partijen om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.