De zaak in het kort
In deze zaak tussen de Vereniging van Eigenaars (VvE) van een appartementencomplex en Pandgarant Vastgoedmanagement B.V. staat de vraag centraal of een bedrag van €9.652,79 onverschuldigd is betaald door de VvE aan Pandgarant. Pandgarant had zichzelf dit bedrag betaald voor begeleidingskosten vanuit de bankrekening van de VvE. De VvE eiste terugbetaling van dit bedrag, stellende dat het zonder rechtsgrond was overgemaakt. De rechtbank had deze vordering aanvankelijk afgewezen, maar in hoger beroep werd deze toewijzing opnieuw geëvalueerd.
Het verloop van het proces en de feiten
De VvE, gevestigd in Emmen, had hoger beroep ingesteld na een eerdere beslissing van de kantonrechter waarin hun vorderingen werden afgewezen. De zaak speelt zich af rondom een appartementencomplex in Klazienaveen, waar Pandgarant als beheerder fungeerde. Pandgarant had verschillende beheerfuncties, waaronder administratief, financieel en technisch beheer van het complex. De kosten die Pandgarant aan zichzelf heeft betaald, zouden volgens hen voortkomen uit hun contractuele recht op een vergoeding van 7% van de onderhoudskosten, zoals vastgelegd in de beheerovereenkomst met de VvE. Deze vergoeding gold volgens Pandgarant voor planmatig onderhoud boven de €10.000.
Tijdens het hoger beroep werd benadrukt dat de VvE nooit expliciet opdracht had gegeven voor extra zorg in de vorm van toezicht en projectbegeleiding, wat volgens de overeenkomst noodzakelijk was voor het recht op de extra vergoeding. De VvE betoogde dat de betaling onverschuldigd was omdat er geen rechtsgrond was voor de extra 7% vergoeding zonder expliciete opdracht. Pandgarant betwiste dit en verwees naar de beheerovereenkomst als basis voor hun handelen.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof heeft zich gebogen over de uitleg van artikel 2.5. van de beheerovereenkomst. Volgens het hof moest dit artikel, zoals gebruikelijk in het contractenrecht, worden geïnterpreteerd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Dit betekent dat de letterlijke tekst van het contract en de redelijke verwachtingen van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst in ogenschouw moeten worden genomen.
Het hof oordeelde dat de VvE terecht aangaf dat de 7% vergoeding alleen verschuldigd was indien er daadwerkelijk een opdracht was gegeven voor extra zorg in de vorm van toezicht en projectbegeleiding, wat niet het geval was. De VvE had nooit dergelijke extra zorgverplichtingen aan Pandgarant opgedragen. Verder bleek uit de feiten dat Pandgarant ook geen extra zorg had verleend tijdens het onderhoudsproject.
De VvE’s vordering tot terugbetaling van de €9.652,79 werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Het hof verwierp echter de claim van de VvE voor buitengerechtelijke incassokosten omdat de VvE niet voldoende kon specificeren dat deze kosten buiten de gebruikelijke proceskosten vielen.
Het hof verklaarde de VvE echter niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen eerdere tussenvonnissen van de kantonrechter, aangezien de VvE in een te laat stadium nieuwe grieven had aangevoerd.
Het eindvonnis kwam erop neer dat Pandgarant werd veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag aan de VvE en tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste als de tweede instantie. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de VvE het bedrag kan invorderen ondanks eventuele verdere rechtsmiddelen door Pandgarant.
Deze uitspraak onderstreept het belang van duidelijke contractuele afspraken en de noodzaak voor partijen om expliciete opdrachten en overeenkomsten schriftelijk vast te leggen, vooral wanneer het om substantiële financiële verplichtingen gaat. Het hof benadrukte dat zonder expliciete opdracht of bewijs van verleende diensten, claims op extra vergoedingen niet zomaar kunnen worden gerechtvaardigd.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.