De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in het belastingrecht, waarbij de belanghebbende, wonend in een woning te [woonplaats], bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarin het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond werd verklaard. De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld en of de heffingsambtenaar zijn verplichtingen conform artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft nagekomen.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak vindt zijn oorsprong in de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De waarde werd per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 534.000 voor het jaar 2022. De belanghebbende diende een bezwaarschrift in tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. Hieropvolgend werd een beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde vervolgens hoger beroep in bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De woning in kwestie is een in 1919 gebouwde eindwoning van een blok rijtjeswoningen met een gebruiksoppervlakte van 100 m², een kaveloppervlakte van 138 m² en een garage van 68 m². Tijdens de procedure verzocht de belanghebbende om inzicht in diverse waarderingsfactoren en correcties, zoals de KOUDV-correcties en de gehanteerde grondstaffel. De heffingsambtenaar verstrekte informatie hierover en gaf aan dat bepaalde gegevens standaard in de bezwaarfase werden opgenomen. Tijdens de hoorzitting werd de belanghebbende verder geïnformeerd over de wijze van waardebepaling.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof beoordeelde of de heffingsambtenaar zijn verplichtingen onder artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gegevens te verstrekken die aan de waardebepaling ten grondslag lagen. Het hof stelde vast dat de heffingsambtenaar tijdens de hoorzitting voldoende informatie had verstrekt over de waardevaststelling en dat de beschikbare gegevens correct waren opgenomen in het taxatieverslag. Bovendien oordeelde het hof dat de heffingsambtenaar niet over aanvullende gegevens beschikte die verstrekt hadden moeten worden.
Daarnaast beoordeelde het hof of de uitspraak op bezwaar voldoende was gemotiveerd. De belanghebbende voerde aan dat bepaalde referentieobjecten niet gebruikt konden worden ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Het hof oordeelde dat de uitspraak op bezwaar voldoende was gemotiveerd met verwijzing naar de verkoopcijfers van andere relevante objecten.
Ten aanzien van de WOZ-waarde zelf stelde het hof dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en verdere toelichtingen aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. De belanghebbende slaagde er niet in om het oordeel van de rechtbank met voldoende argumenten te weerleggen.
Het hof bevestigde derhalve de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het gerechtshof werd op 7 mei 2025 in het openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.