De zaak in het kort
De zaak betreft een hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de eigenaar van een onroerende zaak (hierna: belanghebbende) bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De kwestie draait om de vraag of de heffingsambtenaar de verplichting heeft geschonden om bepaalde gegevens te verstrekken die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van het onroerend goed. Belanghebbende stelt dat zijn recht op een eerlijke procedure is geschonden, omdat hij niet alle relevante gegevens heeft ontvangen die nodig zijn om de vastgestelde waarde te controleren.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht heeft de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op €337.000 voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). In het bezwaarschrift heeft belanghebbende specifiek verzocht om inzicht in de opbouw en onderbouwing van de waarde, met name de grondstaffel en andere factoren die bijdragen aan de waardebepaling van de woning.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep heeft aangetekend bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende in hoger beroep ging bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens het hoger beroep werd onder meer besproken of de heffingsambtenaar verplicht was om de zogenoemde KOUDV-factoren (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, voorzieningen, en ligging) en bijbehorende correcties aan belanghebbende te verstrekken.
Tijdens de hoorzitting in hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw aangedragen dat hij niet alle gevraagde gegevens tijdig heeft ontvangen. De heffingsambtenaar heeft daarentegen betoogd dat de gegevens die in het taxatieverslag zijn opgenomen voldoende waren en dat de aanvullende informatie niet noodzakelijk was voor de waardebepaling. Er is verwezen naar specifieke wettelijke bepalingen die de verplichting van de heffingsambtenaar om gegevens te verstrekken reguleren, met name artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft gehandeld. Het hof vond het aannemelijk dat de heffingsambtenaar niet beschikte over alle gevraagde gegevens die buiten het taxatieverslag vielen, zoals specifieke correcties op de KOUDV-factoren, omdat deze gebaseerd waren op de expertise en ervaring van de taxateur en niet op vastgelegde gegevens. Hierdoor concludeerde het hof dat de heffingsambtenaar geen gegevens heeft onthouden waarvan belanghebbende rechtmatig om verstrekking kon verzoeken.
Het hof oordeelde verder dat belanghebbende voldoende geïnformeerd was over de wijze waarop de waarde van de woning was vastgesteld tijdens de hoorzitting en dat hij geen specifieke gegevens had gevraagd die niet al in het taxatieverslag waren opgenomen. De kennis en ervaring van de taxateur werden niet als specifieke gegevens beschouwd die aan belanghebbende verstrekt hadden moeten worden. Omdat belanghebbende tijdens de hoorzitting niet expliciet had gevraagd om aanvullende gegevens, was er volgens het hof geen sprake van een schending van de toezendplicht.
Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen vergoeding toegekend voor het griffierecht of de proceskosten van belanghebbende. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij hij de gronden van het cassatieberoep moet vermelden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.