De zaak in het kort
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld over een hoger beroep dat was ingesteld door een werknemer, [appellant], tegen de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Woningstichting Veenvesters. De kantonrechter had geoordeeld dat [appellant] ernstig verwijtbaar had gehandeld door aannemers van Veenvesters voor privéklussen in te schakelen, en had hem daarom geen transitievergoeding toegekend. Het hof oordeelde echter dat het handelen van [appellant] weliswaar verwijtbaar was, maar niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter voor wat betreft de ontbindingsdatum van de arbeidsovereenkomst en de afwijzing van de transitievergoeding.
Het verloop van het proces en de feiten
[appellant] was werkzaam als projectleider bij Veenvesters, waar hij verantwoordelijk was voor het overleg en toezicht op werkzaamheden die door externe aannemers aan de woningen van Veenvesters werden uitgevoerd. Veenvesters diende een verzoek in bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege vermeend niet-integer handelen door [appellant]. Hij zou aannemers van Veenvesters voor privédoeleinden hebben ingeschakeld en zonder toestemming nevenwerkzaamheden hebben verricht. De kantonrechter ging mee in het standpunt van Veenvesters en ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2024, zonder toekenning van een transitievergoeding, omdat het handelen van [appellant] als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt.
[appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij zich neerlegde bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar betwistte dat hij ernstig verwijtbaar had gehandeld. Hij verzocht het hof om te bepalen dat de arbeidsovereenkomst later zou eindigen en om alsnog een transitievergoeding toe te kennen, samen met loon over de opzegtermijn, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep kwam aan de orde dat [appellant] voor privéklussen mensen had ingeschakeld die verbonden waren aan aannemersbedrijven die ook door Veenvesters werden ingezet. Daarnaast had hij bouwtekeningen vanuit zijn zakelijke e-mail verstuurd onder de naam van een eigen adviesbureau, zonder melding te maken van deze nevenwerkzaamheden.
De beslissing van de rechtbank
Het hof oordeelde dat hoewel [appellant] de schijn van belangenverstrengeling had gewekt, dit niet voldoende was om te spreken van ernstig verwijtbaar handelen. Het hof benadrukte dat de uitzonderingsgrond voor het onthouden van een transitievergoeding terughoudend moet worden toegepast en dat de feiten en omstandigheden zoals aangevoerd door Veenvesters onvoldoende waren om ernstige verwijtbaarheid vast te stellen.
Het hof stelde vast dat [appellant] geen kwade bedoelingen had gehad of financieel gewin had nagestreefd, en dat er geen bewijs was van invloed op de prijsstelling of keuze van leveranciers vanuit zijn positie bij Veenvesters. Verder werd overwogen dat [appellant] gedurende de gesprekken met de bedrijfsrecherche niet volledig op de hoogte was van de ernst van de verdenkingen tegen hem en dat hij daardoor mogelijk terughoudend was in zijn medewerking.
Het hof bepaalde dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 juli 2024 eindigde, zoals de kantonrechter had geoordeeld, maar dat deze met inachtneming van de opzegtermijn doorliep tot en met 31 augustus 2024. Het hof veroordeelde Veenvesters tot betaling van de transitievergoeding aan [appellant], evenals het salaris over de opzegtermijn, vermeerderd met een wettelijke verhoging van tien procent en de wettelijke rente.
Tot slot veroordeelde het hof Veenvesters in de proceskosten van het hoger beroep, aangezien het hoger beroep van [appellant] succesvol was. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct kon worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel beroep bij de Hoge Raad.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.