De zaak in het kort
De juridische kwestie die bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de orde is, betreft een hoger beroep van [appellanten] tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland. In deze uitspraak werden [appellanten] veroordeeld om bepaalde herstelwerkzaamheden aan hun appartement uit te voeren. Dit appartement maakt deel uit van een flatgebouw waar zij samen met [geïntimeerden] de Vereniging van Eigenaars (VvE) vormen. De zaak ontstond nadat [appellanten] zonder overleg sloopwerkzaamheden aan hun appartement hadden uitgevoerd, wat leidde tot schade aan het gebouw. De voorzieningenrechter had een vonnis uitgesproken waarin [appellanten] gedwongen werden om herstelwerkzaamheden tijdig uit te voeren, onder dreiging van een dwangsom. [appellanten] vroegen in hoger beroep om schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, maar het gerechtshof wees dit verzoek af.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon na sloopwerkzaamheden door [appellanten] aan hun appartement zonder overleg met [geïntimeerden] of toestemming van de VvE. Deze werkzaamheden, die onder meer het verwijderen van dragende muren, het balkon en andere onderdelen van het gebouw omvatten, leidden tot verscheidene juridische procedures. In een eerdere procedure kwamen de partijen overeen dat [appellanten] de schade uiterlijk eind 2024 zouden herstellen, maar dit gebeurde niet. Als gevolg daarvan startten [geïntimeerden] een kort geding om [appellanten] te dwingen de herstelwerkzaamheden uit te voeren en noodzakelijke documentatie te verstrekken. De voorzieningenrechter gaf [geïntimeerden] gelijk en legde [appellanten] een dwangsom op van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 25.000.
Het vonnis werd in maart 2025 aan [appellanten] betekend, waarna zij in hoger beroep gingen. [appellanten] voerden aan dat de opgelegde termijn voor de herstelwerkzaamheden te kort was en dat zij afhankelijk waren van derden, zoals aannemers, waardoor zij niet tijdig konden presteren. Ze stelden dat de dwangsommen buitenproportioneel waren en een punitieve werking hadden.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof oordeelde dat de belangen van [geïntimeerden] bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wogen dan die van [appellanten] om af te wachten tot het hoger beroep was afgerond. Het hof benadrukte dat [appellanten] ruim de tijd hadden gehad om de nodige stappen te ondernemen sinds de vaststellingsovereenkomst van april 2024, maar dat zij niet tijdig in actie waren gekomen. De door [appellanten] aangedragen argumenten, zoals de afhankelijkheid van derden en de disproportionaliteit van de dwangsommen, werden door het hof verworpen. Het hof stelde dat de dwangsommen een prikkel tot nakoming waren en geen straf.
Het hof wees erop dat [appellanten] niet voldoende hadden aangetoond dat ze door de tenuitvoerlegging van het vonnis in een noodtoestand zouden komen. Hun bewering dat de tenuitvoerlegging hun leven ernstig zou ontwrichten was onvoldoende onderbouwd. Het hof besloot dan ook het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging af te wijzen. De kosten van het incident werden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van tijdige uitvoering van rechterlijke uitspraken en het voorkomen van misbruik van hoger beroep als middel tot uitstel van verplichtingen. Het hof maakte duidelijk dat de opgelegde dwangsommen gerechtvaardigd waren gezien de voorgeschiedenis en de herhaalde nalatigheid van [appellanten] om aan hun herstelverplichtingen te voldoen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.