De zaak in het kort
Een kort geding is aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een hoger beroep van [appellanten] tegen een eerder vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kern van de zaak is een geschil over sloop- en herstelwerkzaamheden die door [appellanten] aan hun appartement zijn uitgevoerd zonder overleg en toestemming van [geïntimeerde1] en de Vereniging van Eigenaars (VvE). [geïntimeerden] hebben een kort geding aangespannen om [appellanten] te dwingen tot het verstrekken van informatie en het uitvoeren van herstelwerkzaamheden onder dreiging van dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en [appellanten] veroordeeld tot het verstrekken van bouwtekeningen en het uitvoeren van herstelwerkzaamheden binnen bepaalde termijnen. [appellanten] hebben hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het gerechtshof heeft echter geoordeeld dat de tenuitvoerlegging niet wordt geschorst.
Het verloop van het proces en de feiten
Het geschil ontstond nadat [appellanten] in 2018 zonder overleg met [geïntimeerde1] en zonder toestemming van de VvE sloopwerkzaamheden aan hun appartement uitvoerden. Deze werkzaamheden omvatten het verwijderen van dragende muren en het slopen van balkon, luifel en bloembak. Dit leidde tot meerdere juridische procedures tussen de partijen. Tijdens een mondelinge behandeling op 10 april 2024 hebben de partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken werden vastgelegd, waaronder de afspraak dat [appellanten] uiterlijk op 31 december 2024 bepaalde herstelwerkzaamheden zouden afronden. [appellanten] zijn deze afspraken niet nagekomen.
Om deze reden hebben [geïntimeerden] een kort geding aangespannen waarin zij eisten dat [appellanten] bepaalde stukken en informatie over de herstelwerkzaamheden zouden verstrekken en de werkzaamheden binnen een bepaalde tijd zouden afronden, op straffe van dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft deze eisen in een vonnis van 26 februari 2025 toegewezen. [appellanten] werden verplicht om uiterlijk op 12 maart 2025 aan [geïntimeerde1] bouwtekeningen te tonen en om binnen zes weken na goedkeuring van deze tekeningen de herstelwerkzaamheden te voltooien. Daarnaast moesten zij binnen zes weken na het vonnis hun appartement voorzien van deugdelijke beglazing. Deze veroordelingen waren verbonden aan dwangsommen van € 1.000 per dag, met een maximum van € 25.000.
Na de betekening van dit vonnis door de VvE en [geïntimeerde1] op respectievelijk 6 en 10 maart 2025, hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ze verzochten de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis gedurende het hoger beroep, met het argument dat de opgelegde termijnen en dwangsommen onredelijk en onuitvoerbaar waren.
De beslissing van de rechtbank.
Het gerechtshof heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. Bij de beoordeling heeft het hof de belangen van beide partijen tegen elkaar afgewogen. [appellanten] voerden aan dat de termijnen onhaalbaar waren en dat de dwangsommen het financiële belang van de kwestie overstegen. Zij stelden dat zij afhankelijk waren van derden voor de uitvoering van de werkzaamheden en dat de dwangsommen punitief waren.
[geïntimeerden] voerden daarentegen aan dat [appellanten] al ruimschoots de tijd hadden gehad om de herstelwerkzaamheden uit te voeren sinds de vaststellingsovereenkomst op 10 april 2024. Het hof oordeelde dat [appellanten] onvoldoende initiatief hadden getoond en dat het belang van [geïntimeerden] bij herstel van de situatie zwaarder woog dan het belang van [appellanten] om de tenuitvoerlegging te schorsen.
Het hof benadrukte dat de dwangsommen als prikkel tot nakoming bedoeld waren en niet als straf. Ook werd opgemerkt dat [appellanten] hun verplichtingen al eerder niet waren nagekomen en dat de situatie al jaren voortduurde. Het hof zag daarom geen reden om de tenuitvoerlegging te schorsen, mede omdat [appellanten] geen noodtoestand konden aantonen en hun stelling dat de tenuitvoerlegging hun leven ernstig zou ontwrichten onvoldoende was onderbouwd.
De conclusie van het hof was dat de incidentele vordering werd afgewezen, en de kostenbeslissing werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor voortprocederen in de hoofdzaak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.