De zaak in het kort
De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Rotterdam. De eigenaar van de woning, aangeduid als belanghebbende, betwist de door de gemeente Rotterdam vastgestelde WOZ-waarde van € 373.000 voor het jaar 2022. De belanghebbende voert aan dat de waarde te hoog is vastgesteld en zou moeten worden verlaagd naar € 315.000. Het gerechtshof Den Haag oordeelt dat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde correct is vastgesteld en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met een beschikking door de gemeente Rotterdam waarin de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende werd vastgesteld op € 373.000. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd afgewezen. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Rotterdam, waar het beroep eveneens ongegrond werd verklaard. De belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.
De woning in kwestie is een onzelfstandige woning met een bouwjaar van 1919 en een gebruiksoppervlakte van 108 m². De gemeente Rotterdam gebruikte een taxatierapport om de waarde te onderbouwen, waarin vergelijkingen werden gemaakt met andere, soortgelijke woningen in de buurt. De belanghebbende bracht een eigen taxatierapport in waarin de woningwaarde werd gesteld op € 315.000, gebaseerd op andere vergelijkingsobjecten.
Tijdens de procedure voerde de belanghebbende aan dat de inhoud en de VLOK-factoren (Verhuurbare Oppervlakte, Ligging, Onderhoud en Kwaliteit) van de vergelijkingsobjecten niet correct waren. De belanghebbende betoogde ook dat sommige vergelijkingsobjecten een betere staat van onderhoud en kwaliteit hadden, waardoor de vergelijking niet eerlijk was.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof Den Haag onderzoekt of de gemeente alle relevante stukken heeft overgelegd en of de motivering van de gemeente voldoende was. De belanghebbende stelde dat de gemeente niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overlegd, zoals bouwtekeningen en iWOZ-rapporten. Het hof oordeelt dat deze stukken niet noodzakelijk zijn voor de zaak, tenzij de gemeente deze specifiek heeft ingezien voor de procedure. Er is ook geen motiveringsgebrek geconstateerd, aangezien de gemeente voldoende uitleg heeft gegeven over de gebruikte indexeringsmethoden en vergelijkingsobjecten.
Het hof beoordeelt verder de waardebepaling van de woning en concludeert dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De gebruikte vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende, en er is rekening gehouden met verschillen in ligging, type, bouwjaar en gebruiksoppervlakte. De m²-prijzen van de vergelijkingsobjecten zijn gecorrigeerd en liggen gemiddeld hoger dan die van de woning van de belanghebbende, wat de juistheid van de vastgestelde waarde ondersteunt.
Daarnaast heeft de belanghebbende niet voldoende bewijs geleverd dat de waarde van het dakterras significant hoger zou moeten zijn dan de door de gemeente gehanteerde standaardwaarde van € 10.000.
Het hof oordeelt dat de gemeente de waarde van de woning correct heeft vastgesteld en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De belanghebbende krijgt geen vergoeding voor proceskosten of het betaalde griffierecht terug.
Kortom, de gemeente heeft voldaan aan haar bewijslast en de vastgestelde WOZ-waarde blijft gehandhaafd op € 373.000.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.