De zaak in het kort
De rechtszaak draait om het geschil tussen [appellant] en zijn buren, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], over het gebruik van een oprit. [appellant] beweert dat hij door verkrijgende verjaring een erfdienstbaarheid heeft verworven, die hem het recht geeft om onbeperkt over de oprit te gaan naar zijn kelder. De rechtbank en het gerechtshof hebben echter geoordeeld dat er geen sprake is van verkrijgende verjaring en dat de buren niet onrechtmatig handelen door hem de toegang te ontzeggen.
Het verloop van het proces en de feiten
[appellant] bezit sinds 2015 een bedrijfsruimte en een kelder die alleen toegankelijk zijn via een oprit die in eigendom is van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. Deze oprit was oorspronkelijk onderdeel van hetzelfde perceel als de bedrijfsruimte, maar is in 2006 gesplitst. Na diverse verkopen kwamen de kelder en de oprit in verschillende handen terecht.
[appellant] heeft altijd gebruik gemaakt van de oprit om toegang te krijgen tot zijn kelder. Echter, in 2022 sloten de buren de oprit af met een hek, waardoor [appellant] geen toegang meer had. Dit leidde tot een geschil over de vraag of [appellant] recht heeft op toegang via de oprit.
In eerste instantie heeft [appellant] bij de rechtbank gevorderd dat er een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan of dat hij recht heeft op een uitweg of noodweg. De rechtbank wees deze vorderingen af, waarop [appellant] in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde [appellant] zes grieven aan, waaronder dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid was ontstaan door verjaring en dat zijn buren onrechtmatig handelden door hem de toegang te ontzeggen.
Tijdens de procedure bleek dat [appellant] zich voornamelijk richtte op het recht om via de oprit toegang te krijgen tot de kelder, en niet meer op de toegang tot de bedrijfsruimte zelf. Het gerechtshof moest daarom beoordelen of er een erfdienstbaarheid was ontstaan door verkrijgende verjaring uitsluitend voor de kelder.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof oordeelde dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring was ontstaan. Volgens de wet kan een erfdienstbaarheid ontstaan door een onafgebroken en te goeder trouw bezit gedurende tien jaar. Het hof stelde vast dat er geen goede trouw was omdat er geen inschrijving van een erfdienstbaarheid in de openbare registers was en [appellant] had dit kunnen weten door deze registers te raadplegen.
Daarnaast oordeelde het hof dat [appellant] geen onafgebroken bezit had van de erfdienstbaarheid. Het gebruik van de oprit werd gezien als een persoonlijk gebruiksrecht door eerdere eigenaren toegestaan, maar dit was geen bezitsrecht van een erfdienstbaarheid.
Het hof wees ook de claim van onrechtmatig handelen van de buren af. Er was geen bewijs dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] een overeenkomst hadden met [appellant] voor onbeperkte toegang via de oprit. Artikel 28 van de koopovereenkomst verwees slechts naar een toekomstige afspraak over de toegang, zonder verdere specificaties.
Daarom werd het hoger beroep van [appellant] afgewezen en werd hij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van €3.522,85 aan de zijde van [geïntimeerden]. De uitspraak werd bekrachtigd en uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.