De zaak in het kort
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag een uitspraak gedaan over een hoger beroep dat was ingesteld door een belanghebbende tegen een beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een parterre-portiekwoning in Den Haag, vond dat de gemeente de waarde van zijn woning te hoog had vastgesteld en meende dat er sprake was van een schending van de informatieverplichting door de gemeente. Het hof oordeelde echter dat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde correct was vastgesteld en dat er geen sprake was van een schending van de informatieverplichting.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op €460.000 voor het kalenderjaar 2022, gebaseerd op de waardepeildatum 1 januari 2021. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar had dit bezwaar ongegrond verklaard. Vervolgens had de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep eveneens ongegrond had verklaard. Hierna volgde het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
De woning van de belanghebbende is een parterre-portiekwoning met een gebruiksoppervlakte van 162 m², inclusief een kelder van 38 m². De woning beschikt over een kamer en suite, drie slaapkamers, een keuken, een toilet, een badkamer, een berging, een gang/hal en een kelder. De woning was gebouwd in 1918 en had een matige onderhoudsstaat, met een badkamer uit 2011 en een keuken uit 2005.
Tijdens het hoger beroep voerde de belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende informatie had verstrekt, met name over de waardering van de woning, en dat de vergelijkingsobjecten niet voldoende vergelijkbaar waren met zijn woning. De heffingsambtenaar had echter een taxatieverslag en een matrix met vergelijkingsobjecten (andere parterre-portiekwoningen in de buurt) overgelegd, die de waarde van de woning ondersteunden.
De beslissing van de rechtbank
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning niet te hoog was. Het hof stelde vast dat de vergelijkingsobjecten qua bouwstijl en bouwaard behoorlijk vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. Hoewel er verschillen waren in bouwjaar, gebruiksoppervlakte en de staat van de woning, waren deze verschillen niet zodanig dat ze de bruikbaarheid van de vergelijkingsobjecten voor de waardebepaling tenietdeden.
Het hof oordeelde verder dat de heffingsambtenaar geen schending van de informatieverplichting had begaan. De heffingsambtenaar had een toelichting gegeven op de wijze waarop de woningen in de gemeente Den Haag werden gewaardeerd en had voldoende gegevens verstrekt om de juistheid van de waardebeschikking te beoordelen. Het hof zag geen aanleiding om aan te nemen dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase onvoldoende gegevens had verstrekt.
De belanghebbende slaagde er ook niet in om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde op een lager bedrag moest worden vastgesteld. De door de belanghebbende overgelegde gegevens en vergelijkingsobjecten boden onvoldoende steun voor zijn standpunt dat de waarde van de woning op €437.000 moest worden vastgesteld.
Aangezien de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog was en er geen schending van de informatieverplichting was geweest, verklaarde het hof het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard, werd door het hof bevestigd. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden als hij het niet eens is met deze uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



