De zaak in het kort
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag zich gebogen over een geschil tussen een koper en verkopers van een woning. De koper, aangeduid als [appellant], slaagde er niet in om tijdig aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen, zoals het stellen van een bankgarantie of het storten van een waarborgsom. De verkopers, aangeduid als [geïntimeerden], hebben daarom gevorderd dat de koper toerekenbaar tekort is geschoten en dat hij een boete en schadevergoeding moet betalen. Het beroep van de koper op overmacht werd niet geaccepteerd door de rechtbank en ook niet door het hof. Tevens werd de contractuele boete niet gematigd omdat de schade de boete zou overstijgen. Het hof heeft de koper veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 6 april 2022 sloten [geïntimeerden] en [appellant] een koopovereenkomst voor een woning voor het bedrag van € 835.000,00. De overeenkomst bevatte bepalingen die de koper verplichtten om uiterlijk op 15 juli 2022 een bankgarantie te stellen of een waarborgsom te storten ter hoogte van 10% van de koopsom. De juridische overdracht van de woning zou op 1 september 2022 plaatsvinden.
[Appellant] voldeed niet aan deze verplichtingen en verzocht om uitstel. Na onderhandelingen werd overeengekomen dat hij uiterlijk op 20 augustus 2022 aan deze verplichtingen moest voldoen, maar ook dit mislukte. Op 7 november 2022 werd [appellant] in voorlopige hechtenis genomen, wat volgens hem zijn vermogen om aan de koopovereenkomst te voldoen verder bemoeilijkte.
De rechtbank Oost-Brabant schorste zijn voorlopige hechtenis op 24 november 2022. Op 16 november 2022 stelden [geïntimeerden] [appellant] in gebreke, en op 30 november 2022 ontbonden zij de koopovereenkomst en eisten zij de boete.
Het geschil escaleerde naar een rechtszaak waarin de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerden] toekende en het beroep van [appellant] op overmacht verwierp. [appellant] ging vervolgens in hoger beroep.
De beslissing van de rechtbank
In hoger beroep bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank. Het hof oordeelde dat [appellant] toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen als koper. Het beroep op overmacht faalde omdat de voorlopige hechtenis en conservatoire beslagen, die volgens [appellant] zijn financiële mogelijkheden beperkten, persoonlijke omstandigheden zijn die voor zijn risico komen. Verder was er geen bewijs dat deze omstandigheden het onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Het hof wees ook het beroep van [appellant] op matiging van de boete af. Er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die een matiging rechtvaardigden. Bovendien was de schade die [geïntimeerden] leden door de vertraging groter dan de boete.
Ten aanzien van de schadevergoeding oordeelde het hof dat [geïntimeerden] hun schade voldoende hadden onderbouwd. De schadeposten omvatten onder andere extra kosten voor hypotheken, energielasten en een lagere verkoopopbrengst van de woning, die uiteindelijk voor € 770.000,00 werd verkocht aan een derde partij. Het hof veroordeelde [appellant] daarom tot het betalen van een schadevergoeding van € 101.230,51, vermeerderd met wettelijke rente.
De proceskosten in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep werden eveneens toegewezen aan [geïntimeerden], aangezien [appellant] in het ongelijk werd gesteld. Dit leidde tot een totale proceskostenveroordeling van € 5.387,- voor het principaal hoger beroep en € 2.213,- voor het incidenteel hoger beroep.
Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk ten uitvoer kan worden gelegd ondanks eventueel verder beroep of cassatie.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.