De zaak in het kort
In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag een verzoek van [eiseres] afgewezen om de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Den Haag te schorsen. Het bestreden vonnis hield in dat [eiseres], in haar rol als curator, aansprakelijk werd gesteld voor schade geleden door [verweerder], een huurkoper. [eiseres] had het appartement dat onderwerp was van een huurkoopovereenkomst, verkocht aan een derde partij na een eerdere ontbinding van die overeenkomst door de kantonrechter. Echter, het gerechtshof vernietigde dat ontbindingsvonnis grotendeels, wat leidde tot de aansprakelijkheid van [eiseres] voor de schade van [verweerder]. [eiseres] ging in hoger beroep en verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis, maar slaagde daar niet in omdat ze geen nieuwe feiten of omstandigheden kon aanvoeren die de rechtbank nog niet had overwogen.
Het verloop van het proces en de feiten
In 2001 sloot [verweerder] een huurkoopovereenkomst met de heer [gefailleerde] voor een appartementsrecht. [eiseres] werd in 2020 benoemd tot curator in het faillissement van [gefailleerde] en vorderde de ontbinding van de huurkoopovereenkomst, wat in 2021 door de kantonrechter werd toegewezen. Na de ontbinding verkocht [eiseres] het appartement aan een derde partij. [verweerder] ging in hoger beroep tegen de ontbinding en slaagde daarin bij het gerechtshof Den Haag, dat de ontbinding vernietigde en [eiseres] veroordeelde tot terugbetaling.
Na het arrest van het hof stelde [verweerder] [eiseres] aansprakelijk voor de schade die hij leed door de verkoop van het appartement aan een derde. De rechtbank Den Haag oordeelde dat [eiseres] als curator pro se (voor zichzelf) aansprakelijk was en veroordeelde haar tot betaling van een schadevergoeding aan [verweerder]. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, waardoor [verweerder] direct tot executie kon overgaan.
[eiseres] ging tegen dit oordeel in hoger beroep en startte een kortgedingprocedure om de executie van het vonnis te schorsen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland schorste de uitvoerbaarheid van het vonnis, in afwachting of [verweerder] zijn schade niet op de faillissementsboedel kon verhalen.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof Den Haag moest beslissen over het verzoek van [eiseres] om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. Het hof overwoog dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de rechtbank nog niet had kunnen overwegen. [eiseres] stelde dat [verweerder] financiële onbetrouwbaarheid toonde door openstaande schulden en onregelmatige betalingen, maar deze feiten waren al bekend bij eerdere procedures en konden daarom niet als nieuw worden beschouwd.
Het hof benadrukte het principe dat een beslissing uitvoerbaar moet zijn, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. De rechtbank had haar beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd, en [eiseres] had geen nieuwe feiten aangedragen die een ander oordeel zouden rechtvaardigen.
De argumenten van [eiseres] over het risico van restitutie werden door het hof afgewezen. Het hof concludeerde dat de eerder door de voorzieningenrechter opgelegde schorsing van de tenuitvoerlegging voldoende bescherming bood, zolang niet duidelijk was of [verweerder] zijn schade kon verhalen op de faillissementsboedel. Daarom werd het verzoek van [eiseres] om de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis verder te schorsen, afgewezen.
Het hof besloot daarnaast dat er geen grond was om [eiseres] te verlenen wat betreft de opheffing van eventuele door [verweerder] gelegde beslagen of de terugbetaling van door [verweerder] ontvangen executiegelden. Deze beslissingen werden aangehouden, en de zaak werd verwezen naar een zitting in november 2025 voor verdere behandeling in de hoofdzaak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




