De zaak in het kort
In deze zaak behandelt het gerechtshof Den Haag een verzoek van [eiseres] om de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Den Haag te schorsen. Het vonnis, dat op 2 april 2025 werd uitgesproken, verklaarde [eiseres] als curator aansprakelijk voor schade geleden door [verweerder] en veroordeelde haar tot een schadevergoeding van € 128.792,80. [eiseres] stelde dat er nieuwe omstandigheden waren die de schorsing rechtvaardigden, maar het hof wees het verzoek af omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden al bekend waren bij de rechtbank ten tijde van de uitspraak.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak heeft zijn oorsprong in een huurkoopovereenkomst die [verweerder] in 2001 sloot met de heer [gefailleerde]. In 2020 werd [eiseres] benoemd tot curator in het faillissement van [gefailleerde] en zij vorderde ontbinding van de huurkoopovereenkomst. De kantonrechter wees deze vordering toe in juli 2021, en [eiseres] verkocht het appartement aan een derde partij. [verweerder] ging in hoger beroep tegen dit ontbindingsvonnis en het gerechtshof Den Haag vernietigde het vonnis grotendeels, waardoor de vorderingen van [eiseres] werden afgewezen en zij werd veroordeeld tot terugbetaling aan [verweerder].
Na deze uitspraak stelde [verweerder] [eiseres] aansprakelijk voor schade, omdat zij het appartement had verkocht in strijd met de herleefde huurkoopovereenkomst. De rechtbank Den Haag oordeelde dat [eiseres] pro se aansprakelijk was voor de schade van [verweerder] en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. [eiseres] ging in hoger beroep tegen dit vonnis en startte ook een kortgedingprocedure om de executie van het vonnis te verhinderen. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging totdat duidelijk was dat [verweerder] de schade niet op de faillissementsboedel kon verhalen.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof Den Haag moest beslissen over het verzoek van [eiseres] om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. [eiseres] voerde aan dat er nieuwe omstandigheden waren die een restitutierisico inhielden, zoals een schuld van [verweerder], zijn beperkte financiële middelen, zijn onregelmatige betalingsgeschiedenis, en zijn verschijning zonder advocaat in de kortgedingprocedure. Het hof oordeelde echter dat deze omstandigheden al bekend waren bij de rechtbank en geen nieuwe feiten of omstandigheden vormden die een schorsing rechtvaardigden.
Het hof stelde vast dat de uitvoerbaarheid bij voorraad door de rechtbank was gemotiveerd en dat [eiseres] geen nieuwe feiten had aangevoerd die de rechtbank nog niet had kunnen overwegen. Daarom wees het hof de vorderingen van [eiseres] tot schorsing en terugbetaling af, evenals haar verzoek om eventuele door [verweerder] gelegde beslagen op te heffen. Het hof hield de beslissing over de kosten van het incident aan tot de einduitspraak en verwees de zaak voor verdere behandeling naar een latere datum.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




