De zaak in het kort
De zaak draait om een geschil tussen een woningbezitter en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland over de vastgestelde WOZ-waarde van een flatwoning. De eigenaar van de woning, aangeduid als belanghebbende, betwist de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 544.000 voor het belastingjaar 2021. Hij is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld en wenst dat deze wordt verlaagd naar € 514.000. De rechtbank Den Haag had het beroep van de belanghebbende eerder ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging bij het Gerechtshof Den Haag.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon met een beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vaststelde voor het jaar 2021. De woning in kwestie is een flatwoning met een berging/schuur en parkeerplaats. De inhoud van de woning bedraagt ongeveer 388 m³ en de bijbehorende grondoppervlakte is ongeveer 13 m². De vastgestelde waarde was gebaseerd op een matrix met vergelijkbare woningen (vergelijkingsobjecten).
In eerste instantie werd bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de opgelegde aanslagen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd beroep ingesteld bij de rechtbank, die ook oordeelde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging hierop in hoger beroep en betoogde dat de waarde van de woning te hoog was en dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en artikel 8:42 van de Awb zou hebben geschonden door niet alle relevante stukken te verstrekken.
Tijdens de zitting bij het Hof werd onder andere gesproken over de gebruikte methode om de waarde te bepalen, waarbij de heffingsambtenaar een matrix presenteerde die de woning vergeleek met andere vergelijkbare woningen waarvan marktgegevens beschikbaar waren. De belanghebbende had zelf ook een matrix overgelegd, met daarbij een extra vergelijkingsobject. Daarnaast werd besproken of de heffingsambtenaar voldaan had aan de verplichtingen om relevante stukken te verstrekken.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De vastgestelde waarde was gebaseerd op een systematische vergelijking met vergelijkbare woningen, en de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de vergelijkingsobjecten waren voldoende in aanmerking genomen. Wat betreft de toezendverplichting concludeerde het Hof dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan door het taxatieverslag aan de gemachtigde te verstrekken en geen nadere gegevens meer had hoeven verstrekken, omdat daar niet specifiek om was gevraagd.
Het Hof stelde verder vast dat de heffingsambtenaar geen bouwtekeningen of iWOZ-rapporten hoefde over te leggen, omdat deze niet als relevante stukken werden beschouwd in de context van dit geschil. De gebruikte vergelijkingsobjecten waren in voldoende mate vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende, en er was in de matrix rekening gehouden met de verschillen in onder meer inhoud, ligging, onderhoudstoestand, kwaliteit/luxe, uitstraling, en voorzieningen.
De beslissing van de rechtbank werd bevestigd door het Hof. De waarde van de woning was niet te hoog vastgesteld, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Conclusie: de vastgestelde WOZ-waarde van de woning blijft ongewijzigd op € 544.000, en de uitspraak van de rechtbank wordt door het Hof bevestigd. De belanghebbende heeft geen succes in zijn poging om de waarde te laten verlagen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.