De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt het Gerechtshof Den Haag over een hoger beroep in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. Het geschil betreft de vastgestelde waarde van een bovenwoning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende betwist de vastgestelde waarde van € 312.000 en heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een bovenwoning met een dakkapel uit 1932, vastgesteld op € 312.000. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de Rechtbank Rotterdam, dat eveneens ongegrond werd verklaard. De belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Belanghebbende stelde dat de uitspraak van de Rechtbank niet op de juiste wijze aan haar was bekendgemaakt, omdat het notificatiebericht naar een verkeerd KvK-nummer was gestuurd. Dit had invloed op de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift. Het Hof stelde vast dat de termijn voor het hoger beroep door deze fout inderdaad niet was aangevangen. De belanghebbende had het hogerberoepschrift tijdig ingediend nadat zij via het digitale dossier op de hoogte was geraakt van de uitspraak.
In het taxatierapport dat door de heffingsambtenaar werd overgelegd, werden vergelijkbare objecten gebruikt om de waarde van de woning te onderbouwen. De belanghebbende voerde echter aan dat de voorzieningen van de woning als ondergemiddeld hadden moeten worden gewaardeerd, en dat de nabijheid van een tramhalte onvoldoende was meegewogen als waardedrukkende factor.
De beslissing van de rechtbank
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift niet was aangevangen door het verzenden van een notificatiebericht naar een verkeerd KvK-nummer. Het Hof bevestigde echter de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog had vastgesteld.
Het Hof vond dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde door een systematische vergelijking met andere woningen juist was vastgesteld. De door de belanghebbende aangevoerde argumenten, zoals de betwisting van de gebruiksoppervlakte en de invloed van de tramhalte, werden onvoldoende geacht om tot een andere waardering te komen. Ook werd de stelling dat de voorzieningen in de woning als ondergemiddeld moesten worden gewaardeerd verworpen door het Hof. De heffingsambtenaar had terecht factor 3 (voldoende) toegekend aan de voorzieningen van de woning.
Het Hof zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, omdat het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de Rechtbank werd daarmee bevestigd. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.