VvErechtspraak.nl
Geen resultaten
Bekijk alle resultaten
  • VvE beheer
  • VvE-Incasso
  • Aansprakelijkheid bestuur
  • Procesrecht
  • Overlast en hinder
  • Onderhoud
  • Overige categorieën
    • Bestemming van het appartement
    • Diversen
    • Lekkage en andere schade
    • Rechtsgeldigheid VvE besluit
    • Verbouwingen
    • Verduurzaming
    • Verjaring in de VvE
    • Vervangende machtiging
    • Wijzigingen van de splitsingsakte
  • VvE beheer
  • VvE-Incasso
  • Aansprakelijkheid bestuur
  • Procesrecht
  • Overlast en hinder
  • Onderhoud
  • Overige categorieën
    • Bestemming van het appartement
    • Diversen
    • Lekkage en andere schade
    • Rechtsgeldigheid VvE besluit
    • Verbouwingen
    • Verduurzaming
    • Verjaring in de VvE
    • Vervangende machtiging
    • Wijzigingen van de splitsingsakte
Geen resultaten
Bekijk alle resultaten
VvErechtspraak.nl
Geen resultaten
Bekijk alle resultaten

ECLI:NL:GHDHA:2025:670 gerechtshof Den Haag verwerpt schadeclaim bij pandontwikkeling

by VvERechstpraak.nl
26/06/2025
Reading Time: 2 mins read
A A
0

De zaak in het kort

Partijen betrokken bij deze zaak zijn [appellant], eigenaar van een monumentaal pand in Rotterdam, en de bedrijven Rotterdamse Grond B.V. en De Vijverborgh Beheer B.V. (hierna gezamenlijk RG c.s.). Er was een ontwikkelingsovereenkomst voor de herontwikkeling van het pand, maar door wanprestatie van RG c.s. werd deze overeenkomst ontbonden. In deze schadestaatprocedure vordert [appellant] schadevergoeding vanwege de wanprestatie en de ontbinding. Zowel de rechtbank als het gerechtshof oordeelden dat [appellant] geen schade heeft geleden en wezen de vordering af.

Gerelateerde uitspraken

ECLI:NL:GHAMS:2025:1786 belastingrechtelijk hoger beroep over WOZ-waarde woning

ECLI:NL:RBGEL:2025:5206 kort geding over aanbiedingsverplichting bedrijfsruimte

ECLI:NL:GHARL:2025:1261 gerechtshof onderzoekt ondertoezichtstelling van twee minderjarigen

Het verloop van het proces en de feiten

Het proces begon met een dagvaarding van [appellant] in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2022. [appellant] diende een memorie van grieven in, inclusief een eiswijziging, waarop RG c.s. reageerde met een memorie van antwoord. Tijdens een mondelinge behandeling op 11 november 2024 lichtten de advocaten hun standpunten toe.

De zaak draaide om de ontwikkelingsovereenkomst van februari 2017 voor het pand van [appellant], waarin RG c.s. het pand zou herontwikkelen. De overeenkomst bepaalde dat [appellant] bepaalde delen van het pand aan RG c.s. zou verkopen. Echter, in 2019 ontstonden meningsverschillen over de uitvoering, vergunningen en de splitsingsakte, wat leidde tot de beëindiging van de samenwerking door [appellant].

De rechtbank Rotterdam ontbond de overeenkomst op 1 april 2020 wegens wanprestatie van RG c.s. Zij hadden nagelaten een waarborgsom te betalen, zoals bepaald in de overeenkomst. RG c.s. ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

De beslissing van de rechtbank

In de schadestaatprocedure bij de rechtbank vorderde [appellant] vergoeding van diverse schadeposten. De rechtbank wees deze vorderingen af, omdat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk schade had geleden door de ontbinding van de overeenkomst. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof beoordeelde of [appellant] schade had geleden door de ontbinding en de wanprestatie van RG c.s. Het hof stelde vast dat [appellant] geen schade had geleden. Bij volledige uitvoering van de overeenkomst zou [appellant] bepaalde delen van het pand hebben verkocht voor € 1.875.000,-, maar door de ontbinding bleef hij eigenaar van deze delen, die een hogere waarde hadden dan de afgesproken prijs.

[appellant] had geen concrete schade door de ontbinding aangetoond en zijn vermogenspositie was gunstiger na de ontbinding. Bovendien had [appellant] ook geen schade kunnen aantonen door de wanprestatie van RG c.s. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 24.518,-. De schadeclaim van [appellant] werd daarmee afgewezen en het hof oordeelde dat RG c.s. niet aansprakelijk was voor de gestelde schadeposten.

ADVERTISEMENT

Lees de originele uitspraak hier.

Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.

ShareSendSend
Previous Post

ECLI:NL:RBMNE:2015:9915 vernietiging besluiten VvE vergadering wegens oproeptermijn schending

Next Post

ECLI:NL:RBROT:2025:4803 erfgenaam en verblijvingsbeding in samenlevingsovereenkomst

Gerelateerde uitspraken>>>

Verjaring in de VvE

ECLI:NL:GHAMS:2025:1786 belastingrechtelijk hoger beroep over WOZ-waarde woning

12/07/2025
Verjaring in de VvE

ECLI:NL:RBGEL:2025:5206 kort geding over aanbiedingsverplichting bedrijfsruimte

11/07/2025
Verjaring in de VvE

ECLI:NL:GHARL:2025:1261 gerechtshof onderzoekt ondertoezichtstelling van twee minderjarigen

10/07/2025

VvErechtspraak.nl

  • Contact
  • Over ons

Bezoek ook eens

Alle rechten onder voorbehoud © 2025 VvE Rechtspraak.

Geen resultaten
Bekijk alle resultaten
  • VvE beheer
  • VvE-Incasso
  • Aansprakelijkheid bestuur
  • Procesrecht
  • Overlast en hinder
  • Onderhoud
  • Overige categorieën
    • Bestemming van het appartement
    • Diversen
    • Lekkage en andere schade
    • Rechtsgeldigheid VvE besluit
    • Verbouwingen
    • Verduurzaming
    • Verjaring in de VvE
    • Vervangende machtiging
    • Wijzigingen van de splitsingsakte

Alle rechten onder voorbehoud © 2025 VvE Rechtspraak.