De zaak in het kort
Belanghebbende, eigenaar van een appartement in ‘s-Hertogenbosch, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning. Hij vond dat niet alle relevante gegevens waren verstrekt tijdens de bezwaarfase, waaronder de prijsindex. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op basis van een taxatierapport met vergelijkbare panden. De rechtbank oordeelde eerder dat de waarde juist was vastgesteld, maar Belanghebbende ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ had geschonden door niet tijdig de prijsindex te verstrekken, maar bevestigde dat de waarde zelf niet te hoog was vastgesteld.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met de WOZ-beschikking waarin de woning van Belanghebbende op een waarde van € 490.000 werd geschat voor het belastingjaar 2020. Belanghebbende was het hiermee oneens en maakte bezwaar. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde, waarop Belanghebbende beroep aantekende bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende ging vervolgens in hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Tijdens de procedure werden diverse stukken uitgewisseld, waaronder taxatierapporten van zowel de heffingsambtenaar als van Belanghebbende zelf. De heffingsambtenaar baseerde zijn waardering op een taxatierapport met vergelijkbare panden. Belanghebbende vond dat de heffingsambtenaar niet alle relevante gegevens, zoals de prijsindex, had overgelegd tijdens de bezwaarfase, wat volgens hem een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ betekende.
Tijdens de zitting bij het hof werd de zaak uitgebreid besproken, en Belanghebbende diende meerdere argumenten in ter onderbouwing van een lagere waarde. Hij stelde dat de methode van waarderen en het gebruik van taxatiematrixen onjuist was en dat er sprake was van discriminatie, omdat meer waarde werd gehecht aan de taxatie van de heffingsambtenaar dan aan die van hem. Na de zitting heeft Belanghebbende nog een krantenbericht overlegd, maar dit werd door het hof niet meegenomen in de besluitvorming.
De beslissing van de rechtbank.
Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar inderdaad artikel 40, lid 2, Wet WOZ had geschonden door niet tijdig de prijsindex aan Belanghebbende te verstrekken. Dit had als gevolg dat de heffingsambtenaar de proceskosten en het griffierecht diende te vergoeden. Echter, het hof vond ook dat de WOZ-waarde zelf niet te hoog was vastgesteld op basis van de beschikbare taxatierapporten en dat de methode die de heffingsambtenaar gebruikte aanvaardbaar was. Het hof hechtte meer waarde aan het taxatierapport van de heffingsambtenaar dan aan dat van Belanghebbende, en wees het verzoek van Belanghebbende om de uitspraak ongeanonimiseerd te publiceren af.
Het hof stelde dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkbare panden had gebruikt voor de waardering en dat er geen sprake was van een verboden discriminatie. Er was ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Het hof vond verder dat er geen sprake was van onredelijk gebruik van het procesrecht door Belanghebbende, ondanks herhaalde geschilpunten die al in eerdere zaken waren behandeld. Het hoger beroep werd gedeeltelijk gegrond verklaard, maar alleen ten aanzien van de schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. De overige punten van Belanghebbende werden afgewezen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.