De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch over een geschil tussen een huiseigenaar, aangeduid als ‘belanghebbende’, en de heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch met betrekking tot de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De centrale vraag is of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens aan de belanghebbende te verstrekken tijdens de bezwaarfase. Daarnaast staat de juistheid van de vastgestelde WOZ-waarde ter discussie, evenals de methode die is gebruikt om deze waarde te bepalen. De kwestie brengt verschillende juridische aspecten aan het licht, waaronder de verplichting van de heffingsambtenaar om voldoende gegevens te verstrekken, de betrouwbaarheid van taxatierapporten, en de methoden voor het bepalen van onroerende zaakwaarden.
Het verloop van het proces en de feiten
Het gerechtelijke proces begon toen de gemeente ‘s-Hertogenbosch een WOZ-beschikking uitvaardigde, waarin de waarde van een appartement in een appartementencomplex in ‘s-Hertogenbosch werd vastgesteld op € 490.000 per de waardepeildatum van 1 januari 2019. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waarde, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens werd beroep ingesteld bij de rechtbank, waar de uitspraak wederom ongegrond werd verklaard. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Tijdens het hoger beroep werden verschillende stukken overgelegd, waaronder taxatierapporten van zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende. De heffingsambtenaar gebruikte een taxatierapport van 22 juli 2021 ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, terwijl belanghebbende een eigen taxatierapport indiende, opgesteld op 25 januari 2023, met een lagere waarde-inschatting van € 452.000. De woning werd uiteindelijk verkocht op 23 juni 2023 voor € 750.000.
Het hof onderzocht verschillende vragen, zoals of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken, of de gebruikte methode voor waardebepaling toelaatbaar was, en of er sprake was van discriminatie omdat de rechtbank meer waarde hechtte aan het taxatierapport van de heffingsambtenaar. Verder werd gekeken naar de deskundigheid van de taxateur en de vraag of er sprake was van onredelijk gebruik van het procesrecht door de belanghebbende.
De beslissing van de rechtbank
Het gerechtshof oordeelde dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens in de bezwaarfase te verstrekken. Deze schending was genoeg om te bepalen dat de belanghebbende in dit opzicht gelijk had, wat leidde tot een gedeeltelijk gegrond verklaren van het hoger beroep. Het hof besloot dat de heffingsambtenaar de proceskosten van de belanghebbende moest vergoeden, evenals het griffierecht.
Wat betreft de vastgestelde WOZ-waarde, oordeelde het hof dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, waardoor de uitspraak van de rechtbank in dat opzicht werd bevestigd. Het hof vond geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur en oordeelde dat de gebruikte methode voor het bepalen van de WOZ-waarde aanvaardbaar was. Het hof wees ook het verzoek van de belanghebbende af om de uitspraak ongeanonimiseerd te publiceren op rechtspraak.nl.
De zaak toont het belang van een correcte en volledige gegevensverstrekking door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase en bevestigt de aanvaardbaarheid van de gebruikte methoden voor het bepalen van de WOZ-waarde. Het hof benadrukte dat taxeren geen exacte wetenschap is en dat de resultaten van een waardebepaling binnen een bepaalde bandbreedte kunnen variëren. Desondanks moeten de toegepaste methoden en de daaruit voortvloeiende waarden zorgvuldig worden onderbouwd en moeten alle relevante gegevens aan de betrokken partijen worden verstrekt om een eerlijke beoordeling mogelijk te maken. Het hof besloot dat het hoger beroep gedeeltelijk gegrond was vanwege de schending van artikel 40, lid 2, door de heffingsambtenaar, wat leidde tot een vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan de belanghebbende.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.