De zaak in het kort
Deze zaak betreft een hoger beroep in een geschil tussen opdrachtgevers en een aannemer over de bouw van een woonhuis in Sint Maarten. De kern van het geschil is de schade die zou zijn ontstaan door het niet goed nakomen van een aannemingsovereenkomst door de aannemer. In eerste aanleg werd een deel van de gevorderde schadevergoeding door de opdrachtgevers toegewezen, maar het merendeel werd afgewezen. De opdrachtgevers zijn tegen deze afwijzing in hoger beroep gegaan, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg.
Het verloop van het proces en de feiten
De opdrachtgevers en de aannemer sloten op 15 maart 2019 een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woonhuis, waarvoor een bouwsom van USD 277.062,- werd overeengekomen. Uiteindelijk betaalden de opdrachtgevers USD 299.615,- inclusief meerwerk. De bouw begon op 1 april 2019 en op 17 februari 2020 werd de laatste termijn betaald. De opdrachtgevers voelden zich echter benadeeld en startten op 12 oktober 2021 een juridische procedure om schadevergoeding te eisen wegens vermeende tekortkomingen van de aannemer.
In eerste aanleg oordeelde het Gerecht dat de aannemer slechts voor een klein gedeelte van de gestelde gebreken aansprakelijk was en kende een schadevergoeding van USD 10.529,36 toe, met aanvullende buitengerechtelijke incassokosten van USD 1.500,-. De opdrachtgevers gingen vervolgens in hoger beroep met acht grieven tegen het vonnis.
De beslissing van de rechtbank
Het Hof behandelde de acht grieven van de opdrachtgevers, die onder andere betrekking hadden op de oplevering, gebreken die redelijkerwijs ontdekt hadden moeten worden, extra draagmuren, de reling en leuning, de riolering, boetes, en immateriële schadevergoeding.
1. **Oplevering**: Het Hof oordeelde dat de oplevering en aanvaarding van de woning op 17 februari 2020 plaatsvond, ondanks de stelling van de opdrachtgevers dat geen opleverlijst was gemaakt. Het Hof vond dat het ontbreken van een dergelijke lijst niet relevant was voor de geldigheid van de oplevering.
2. **Gebreken die redelijkerwijs ontdekt hadden moeten worden**: Het Hof bevestigde dat de aannemer niet aansprakelijk was voor gebreken die de opdrachtgevers bij oplevering redelijkerwijs hadden moeten ontdekken.
3. **Extra draagmuren**: De vordering met betrekking tot extra draagmuren werd afgewezen omdat deze muren nodig waren door een door de opdrachtgevers zelf gewenste herpositionering van de woning.
4. **Reling en leuning**: Het Hof vond dat de reling en leuning geen gebreken vertoonden en beschouwde het als algemeen bekend dat hout regelmatig geverfd moet worden vanwege weersomstandigheden.
5. **Riolering**: Het Hof vond dat de opdrachtgevers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de riolering bergopwaarts was aangelegd, ondanks hun stellingen en overgelegde verklaringen.
6. **Boetes**: Het Hof wees de vordering met betrekking tot boetes af, omdat de opdrachtgevers zelf verantwoordelijk waren voor de afwijkingen van het bouwplan die tot boetes hadden geleid.
7. **Immateriële schadevergoeding**: Het Hof vond dat er onvoldoende onderbouwing was voor immateriële schade en dat de gevorderde vergoeding niet toewijsbaar was gezien de beperkte tekortkomingen van de aannemer.
8. **Proceskosten**: Het Hof beschouwde de opdrachtgevers grotendeels als de in het ongelijk gestelde partij en veroordeelde hen in de proceskosten van het hoger beroep.
In conclusie faalden alle grieven van de opdrachtgevers en werd het vonnis van het Gerecht bevestigd. De opdrachtgevers werden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten in hoger beroep, begroot op Cg 240,50 aan verschotten en Cg 6.250,- aan salaris voor de gemachtigde van de aannemer.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.