De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam een oordeel geveld over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De eigenaar van de woning, aangeduid als eiser, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, die de waarde van de woning op € 540.000,- heeft vastgesteld. Eiser was van mening dat deze waarde te hoog was en stelde dat de waarde op € 500.000,- had moeten worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarmee de vastgestelde WOZ-waarde gehandhaafd blijft.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met de vaststelling van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar op 1 januari 2022. De waarde van de woning, gelegen aan het adres [adres] [huisnummer 1] in Amsterdam, werd vastgesteld op € 540.000,-. Op basis van deze waarde werd ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor 2023 bepaald. Eiser maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd op 20 november 2023 ongegrond verklaard.
In reactie op het ongegrond verklaarde bezwaar, diende eiser een beroepschrift in bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank behandelde het beroep op een zitting op 1 mei 2024, waarbij eiser vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar was eveneens aanwezig, vergezeld door een taxateur.
Eiser argumenteerde dat de waarde van zijn woning te hoog was vastgesteld en dat hierbij onvoldoende rekening was gehouden met de specifieke kenmerken en vergelijkbaarheid van de woning met andere objecten. De rechtbank beoordeelde deze argumenten en stelde vast dat de door de heffingsambtenaar gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. Deze vergelijkingsobjecten waren gelegen in dezelfde straat en buurt en waren van hetzelfde type en bouwjaar als de woning van eiser.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Hierbij heeft de rechtbank onder andere beoordeeld of er sprake was van een schending van de goede procesorde, of de vergelijkingsobjecten juist waren gekozen en of de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met eventuele verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser.
Eén van de punten waarop eiser zich beriep, was dat het verweerschrift van de heffingsambtenaar te laat was ingediend, wat volgens eiser zijn procespositie schaadde. De rechtbank oordeelde echter dat het verweerschrift ruim op tijd was ingediend, namelijk meer dan twee weken voor de zitting, en dat de gemachtigde van eiser voldoende tijd had om zich voor te bereiden. De rechtbank vond daarom dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser rondom de VvE-reserve, de gemiddelde waarde van vergelijkingsobjecten, de erfpachtcorrectie, de waardering van objectonderdelen en de indexeringspercentages beoordeeld. In al deze gevallen vond de rechtbank dat de heffingsambtenaar zijn werkwijze voldoende inzichtelijk had gemaakt en dat de toegepaste methoden in lijn waren met de geldende rechtspraak en vereisten van de Wet WOZ.
De conclusie van de rechtbank was dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde van de woning correct was vastgesteld. Het beroep van eiser werd dan ook ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de vastgestelde WOZ-waarde blijft gelden. Hierdoor krijgt eiser het betaalde griffierecht niet terug en worden de proceskosten niet vergoed. Eiser heeft de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof Amsterdam.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.