De zaak in het kort
De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De vergunning betrof funderingsherstel en andere bouwkundige aanpassingen aan een pand aan het Sarphatipark in Amsterdam. De vergunning werd aangevochten door een groep eigenaren van aangrenzende panden die meenden dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering, aangezien zij geen toestemming hadden gegeven voor de werkzaamheden aan de mandelige funderingen. Ondanks hun bezwaren heeft de rechtbank besloten dat de vergunning terecht is verleend, omdat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering bestond op het moment van de beslissing.
Het verloop van het proces en de feiten
In 2018 vroegen de eigenaren van het pand aan het Sarphatipark een omgevingsvergunning aan voor funderingsherstel en de uitbreiding van de kelder. Zij wilden de bedrijfsruimte en het souterrain ombouwen tot een woning. De Vereniging van Eigenaars (VvE) van het naastgelegen pand en een andere eigenaar maakten bezwaar tegen deze plannen. Zij betwistten de noodzaak van het funderingsherstel en vreesden dat het verstevigen van de fundering aan één zijde zou leiden tot scheefzakking van hun panden. Het college verleende echter in juni 2021 de vergunning, ook al wijkt deze af van het bestemmingsplan. Na een aanpassing van de bouwtekeningen bleef het college bij dit besluit, waarop de eisers beroep instelden.
Tijdens de rechtszitting op 28 mei 2024 werden de argumenten van beide partijen besproken. De eisers wezen op een civiele uitspraak van augustus 2022, waarin was geoordeeld dat zij geen toestemming hoefden te geven voor het funderingsherstel. Het college en de vergunninghouder stelden dat deze uitspraak niet van invloed was op de beslissing, omdat zij na de bestreden beslissing kwam en bovendien ruimte liet voor nader onderzoek naar de noodzaak van het funderingsherstel.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat er op het moment van de beslissing geen sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering die de uitvoering van het bouwplan in de weg stond. Het vonnis van de civiele rechter was van na de beslissing en hoefde daarom niet te worden meegewogen. De rechtbank benadrukte dat een privaatrechtelijke belemmering alleen kan worden aangenomen als deze evident is, wat hier niet het geval was. Het feit dat de funderingen mandelig zijn, betekent dat de civiele rechter uiteindelijk kan beslissen over de noodzaak van het herstel en de toestemming daarvoor.
De rechtbank ging ook in op andere bezwaren van de eisers, zoals de vermeende geldigheid van een oud bestemmingsplan en de technische haalbaarheid van de bouwplannen. De rechtbank vond deze bezwaren ongegrond. Het oude bestemmingsplan was vervangen door een nieuw plan, en de technische haalbaarheid was voldoende onderbouwd door het college en Waternet.
Verder wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe. Het college en de Staat der Nederlanden werden veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- aan de vergunninghouder. De rechtbank benadrukte dat de civiele en bestuursrechtelijke procedures naast elkaar kunnen bestaan en dat de bestuursrechter alleen ingrijpt als er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft en de eisers geen vergoeding van hun proceskosten krijgen. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke scheiding tussen civielrechtelijke en bestuursrechtelijke kwesties en de voorwaarden waaronder privaatrechtelijke belemmeringen van invloed kunnen zijn op bestuursrechtelijke beslissingen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.