De zaak in het kort
De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld over een omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De vergunning was verleend voor het vergroten van een woning en het realiseren van een balkon. Eigenaren van aangrenzende woningen, aangeduid als eisers, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van een duidelijke privaatrechtelijke belemmering die de verlening van de vergunning in de weg zou staan. Tevens is er geen conflict gevonden met het Bouwbesluit. De bezwaren van de eisers zijn ongegrond verklaard, en de verleende omgevingsvergunning blijft van kracht.
Het verloop van het proces en de feiten
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verleende op 4 november 2019 een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een woning en de aanleg van een balkon. De eigenaren van twee aangrenzende woningen dienden bezwaar in tegen deze vergunning. Op 11 september 2020 werd een nieuwe aanvraag ingediend door de vergunninghouder voor het plaatsen van een balkon, waarna het college op 15 december 2020 een gewijzigde vergunning verleende voor het aanpassen van het dakterras en de bouw van een balkon. Ook tegen dit besluit werd bezwaar gemaakt door dezelfde eisers.
Op verzoek van de vergunninghouder heeft het college op 25 maart 2021 de oorspronkelijke vergunning van 4 november 2019 ingetrokken. Het college verklaarde op 23 juni 2022 de bezwaren tegen de oorspronkelijke vergunning niet-ontvankelijk vanwege ontbrekend procesbelang en de bezwaren tegen de gewijzigde vergunning ongegrond. De vergunning bleef daarmee ongewijzigd van kracht. Het college motiveerde dat het bouwplan weliswaar in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat het toegestaan was om hiervan af te wijken op basis van de Uitvoeringsrichtlijnen kruimelgevallen 2020. Er was geen privaatrechtelijke belemmering die de vergunningverlening in de weg stond, aangezien er vervangende toestemming kon worden gevraagd bij de VvE indien nodig.
Tijdens de zitting op 12 september 2024 hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank stelde vast dat één van de eisers, die geen bezwaar had gemaakt, niet-ontvankelijk was in zijn beroep. De overige eisers waren wel ontvankelijk.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de bezwaren tegen de ingetrokken vergunning van 4 november 2019 van belang waren. De eisers hadden geen belang meer bij deze beoordeling, aangezien de vergunning was ingetrokken en de gewijzigde vergunning van 15 december 2020 dezelfde rechtsmiddelen openstelde. De rechtbank achtte het daarom terecht dat het college deze bezwaren niet-ontvankelijk had verklaard.
De eisers voerden aan dat er geen toestemming was gegeven door de VvE en andere eigenaren voor de bouwplannen. De rechtbank oordeelde dat dergelijke toestemming een privaatrechtelijke kwestie is en geen voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Tenzij er een duidelijke privaatrechtelijke belemmering was, wat hier niet het geval bleek te zijn, stond dit niet aan de vergunningverlening in de weg. Vergunninghouder had de mogelijkheid om vervangende toestemming bij de civiele rechter te vragen, wat betekende dat er geen evidente belemmering bestond.
De rechtbank vond wel een gebrek in de zorgvuldigheid van de beslissing op bezwaar, omdat het college het bouwplan had beoordeeld op basis van beleid voor dakterrassen in plaats van balkons. Desondanks had het college in latere stukken voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan voldeed aan het beleid voor balkons. Dit gebrek werd daarom gepasseerd, maar het college werd wel opgedragen het griffierecht te vergoeden.
Verder stelden de eisers dat het bouwplan in strijd zou zijn met het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelde vast dat het college bij de vergunningverlening aannemelijk had gemaakt dat het bouwplan aan de eisen van het Bouwbesluit voldeed. De door de vergunninghouder overgelegde bouwkundige rapporten ondersteunden dit oordeel, en de eisers hadden geen tegenbewijs geleverd dat het bouwplan bouwtechnische problemen zou veroorzaken.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van één van de eisers niet-ontvankelijk was en het beroep van de overige eisers ongegrond. Het college werd alleen opgedragen het griffierecht te vergoeden, maar er waren geen proceskosten voor vergoeding. Partijen die niet akkoord zijn met deze uitspraak kunnen binnen zes weken in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.