De zaak in het kort
De rechtbank Amsterdam heeft een uitspraak gedaan in een geschil tussen een huiseigenaar, aangeduid als eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De kwestie draait om de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van de eiser voor het kalenderjaar 2023. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning op een bedrag van € 945.000,- vastgesteld, wat door de eiser als te hoog werd betwist.
Het verloop van het proces en de feiten
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde voor de woning van de eiser aan [adres] in Amsterdam vastgesteld. De eiser vond deze waarde te hoog en maakte bezwaar tegen de beschikking. Na een uitspraak op bezwaar van 25 april 2024, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, besloot de eiser in beroep te gaan. Het proces werd verder ondersteund door schriftelijke stukken van beide partijen en een zitting op 17 oktober 2024, waar de eiser en vertegenwoordigers van de gemeente Amsterdam aanwezig waren.
De woning van de eiser is een tussenwoning met een oppervlakte van 155 m², inclusief een inpandige garage en een parkeerplaats. De waardepeildatum voor de WOZ-waarde was 1 januari 2022. De eiser had de woning op 15 juli 2020 voor € 800.000,- gekocht. De gemeente had bij het vaststellen van de WOZ-waarde gebruik gemaakt van een indexeringsmodel en de waarde gecorrigeerd voor erfpacht en VvE-bijdragen, waardoor de getaxeerde waarde op € 993.000,- uitkwam. De eiser was het niet eens met de gehanteerde indexering, die volgens hem een onverklaarbare stijging van de woningwaarde binnen 16 maanden met € 145.000,- aangaf.
Tijdens de zitting gaf de heffingsambtenaar uitleg over het gehanteerde indexeringsmodel, Ortax, dat gebruikmaakt van data van verkochte woningen in Amsterdam. Het model berekent een trend per wijk, waarbij de waarde van de woning van de eiser op 1 januari 2022 met 23,41% was gestegen ten opzichte van de aankoopdatum.
De eiser betwistte de representativiteit van dit percentage en wees op discrepanties tussen de verkoopprijzen en de WOZ-waarden van andere woningen in het taxatierapport. Hij suggereerde dat het model onjuiste parameters gebruikte. De heffingsambtenaar benadrukte de variabiliteit in de erfpachtcorrecties en stelde dat de stijging in lijn was met de marktontwikkelingen tijdens de coronapandemie.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde in het voordeel van de heffingsambtenaar. De rechtbank vond dat het gebruikte indexcijfer geschikt was om de waardeontwikkeling van de woning vast te stellen. De stijging van 23,41% in de woningwaarde werd als acceptabel en voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank benadrukte dat het stijgingspercentage gebaseerd was op de gemiddelde stijging van vergelijkbare woningen in dezelfde wijk en dat de methode voldoende specifiek was. Bovendien was er een marge van € 48.000,- gelaten tussen de getaxeerde waarde en de beschikte waarde, wat de rechtbank als redelijk beschouwde.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Tegen de uitspraak kan de eiser binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.