De zaak in het kort
In deze zaak bij de Rechtbank Amsterdam draait het om de verdeling van een gemeenschappelijke woning en de afrekening van gezamenlijke schulden tussen twee voormalige partners, aangeduid als [eiseres] en [gedaagde]. De rechtbank heeft een mondelinge uitspraak gedaan op 4 februari 2025, waarbij de kern van de zaak betrekking heeft op de verkoop van de gezamenlijke woning en de afwikkeling van de bijbehorende schulden. [eiseres] en [gedaagde] hebben overeenstemming bereikt over de verkoop en de wijze waarop de schulden moeten worden afgehandeld. Echter, er blijven enkele geschilpunten over, zoals de vraag of [gedaagde] regres kan halen voor door hem betaalde woonlasten en of bepaalde leningen als gezamenlijke schulden moeten worden gezien.
Het verloop van het proces en de feiten
De zitting vond plaats in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam, zoals bepaald in het tussenvonnis van 4 december 2024. Aanwezig waren de rechter, A.C.J. Klaver, griffier mr. M.A.A. van Achterberg, en de partijen met hun advocaten. Tijdens de zitting hebben de partijen aangegeven dat de woning, waarin [gedaagde] sinds het einde van de relatie in 2011 alleen woont, verkocht moet worden om de onverdeelde situatie te beëindigen. Ze waren het eens over de verkoop van de woning en de aflossing van de gezamenlijke schulden, maar verschilden van mening over de exacte omvang van deze schulden.
De partijen hebben overeenstemming bereikt over de procedure voor de waardebepaling, verkoop en levering van de woning. Dit omvat onder meer een sale & lease back-constructie met een vastgoedbedrijf, waarbij [gedaagde] verantwoordelijk is voor het aanvragen van een bod op de woning. Indien [eiseres] niet akkoord gaat met het bod, zal een taxateur worden aangesteld voor een waardebepaling, waarna een nieuw bod kan worden gedaan.
De gezamenlijke schulden omvatten onder andere een hypotheekschuld bij ING van € 130.000, een flexibel krediet bij ABN Amro van € 35.322, en een roodstand op een ABN Amro-rekening van € 456. De partijen zijn het eens dat deze schulden vanuit de verkoopopbrengst moeten worden afgelost.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft een aantal beslissingen genomen over de nog openstaande geschilpunten. Ten eerste is vastgesteld dat [gedaagde], die de woning sinds 2011 gebruikt, een regresrecht heeft op [eiseres] voor de door hem betaalde gezamenlijke schulden, maar dat [eiseres] ook recht heeft op een gebruikersvergoeding voor het exclusieve gebruik van de woning door [gedaagde]. Deze vergoeding zal worden verrekend met het regresrecht, met uitzondering van de WOZ-belasting, die beide partijen zouden moeten dragen.
Ten aanzien van de leningen van [gedaagde] bij zijn ouders en oma, heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewijslast bij [gedaagde] ligt. Er is onvoldoende bewijs geleverd dat deze leningen gezamenlijke schulden betreffen, voornamelijk omdat er geen ondersteunende documenten zoals bankafschriften zijn. Zonder voldoende bewijs kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] aansprakelijk is voor deze leningen.
De rechtbank heeft ook besloten dat er geen dwangsom wordt verbonden aan de vorderingen van [eiseres] omdat er overeenstemming is over de te volgen procedure. Beide partijen zullen hun eigen proceskosten dragen, en er is bepaald dat [eiseres] in de eindafrekening moet bijdragen aan de WOZ-belasting, met terugwerkende kracht vanaf 2011.
Tot slot heeft de rechtbank de vorderingen in conventie afgewezen en de proceskosten tussen de partijen gecompenseerd. De uitspraak is, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar vanwege het ontbreken van directe tenuitvoerlegging blijft deze verklaring achterwege. De zaak heeft hiermee een duidelijke richting gekregen met betrekking tot de verkoop van de woning en de afwikkeling van de schulden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.