De zaak in het kort
De zaak betreft een geschil tussen een architect, [eiser], en zijn opdrachtgever, [gedaagde], over de betaling van een factuur voor geleverde diensten. De architect heeft werkzaamheden verricht in opdracht van [gedaagde], met als doel een ontwerp en vergunningstekeningen voor de verbouwing van diens woning te maken. De overeenkomst tussen de partijen was onderverdeeld in verschillende fases, waaronder een schetsontwerpfase (SO-fase) en een definitief ontwerpfase (DO-fase). De architect heeft een factuur gestuurd voor werkzaamheden uit beide fases, maar [gedaagde] betwist de betaling omdat hij stelt dat hij nooit akkoord heeft gegeven voor de DO-fase en dat de werkzaamheden in de SO-fase niet goed zijn uitgevoerd.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met een dagvaarding op 13 november 2024, waarin [eiser] betaling eiste van zijn factuur van € 4.840,-, inclusief rente en kosten. [gedaagde] diende een conclusie van antwoord in waarin hij de vordering van [eiser] betwistte. Hij stelde dat hij nooit akkoord had gegeven voor de DO-fase en dat de SO-fase niet naar tevredenheid was afgerond. Na een tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling werd bepaald, vond deze behandeling plaats op 13 februari 2025. Beide partijen hadden hun standpunten vooraf schriftelijk toegelicht.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat er geen expliciete schriftelijke overeenkomst was die de omvang van de werkzaamheden vastlegde. De discussie draaide om de vraag of er impliciet een opdracht was gegeven voor de DO-fase. [eiser] beroept zich op gedragingen en uitlatingen van [gedaagde] waaruit hij concludeerde dat er akkoord was voor de DO-fase. [gedaagde] betwist dit en stelt dat hij zich niet bewust was van het voortzetten naar de DO-fase.
De kantonrechter onderzocht de communicatie tussen partijen, inclusief e-mails en berichten, om te bepalen wat redelijkerwijs uit de uitlatingen van beide partijen kon worden afgeleid. De kantonrechter vond dat er voldoende basis was voor [eiser] om aan te nemen dat er akkoord was voor het uitvoeren van de DO-fase, omdat [gedaagde] op verschillende momenten niet had geprotesteerd tegen de voortgang van het werk en zelfs aanvullend werk had gevraagd.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat [eiser] in redelijkheid mocht aannemen dat [gedaagde] akkoord was gegaan met het uitvoeren van de DO-fase, mede gebaseerd op de uitlatingen en het gedrag van [gedaagde]. Hierdoor heeft [eiser] recht op een redelijk loon voor de verrichte werkzaamheden. Het gevorderde bedrag van € 4.840,- werd als redelijk beschouwd, omdat het binnen de verwachte kosten voor beide fases viel. De kantonrechter wees de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de daaraan ten grondslag liggende voorwaarden oneerlijk werden geacht. Wel werd het recht op wettelijke rente over de hoofdsom toegekend, daar de contractuele voorwaarden daarover als redelijk werden beschouwd.
De kantonrechter veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten, die werden vastgesteld op € 546,54. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct ten uitvoer kan worden gelegd ondanks eventueel hoger beroep. De beslissing benadrukt het belang van duidelijke afspraken en communicatie in contractuele relaties, vooral wanneer er geen schriftelijke overeenkomst is die de verplichtingen van partijen vastlegt. De zaak illustreert de toepassing van de Haviltex-maatstaf, waarbij de redelijke verwachtingen van partijen op basis van hun verklaringen en gedragingen worden beoordeeld.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.