De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een juridische strijd tussen twee appartementseigenaren, [eiser 1] en [eiser 2], en de Vereniging van Eigenaars (VvE) waarbij zij zijn aangesloten. De VvE heeft een vordering ingesteld tegen [eiser 1] en [eiser 2] vanwege hun aandeel in de kosten voor funderingsherstel. De rechtbank had eerder, bij verstek, in het voordeel van de VvE geoordeeld, omdat [eiser 1] en [eiser 2] niet op tijd reageerden op de dagvaarding. [eiser 1] en [eiser 2] hebben vervolgens geprobeerd om in verzet te komen tegen dit verstekvonnis, maar de rechtbank heeft hun verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet binnen de wettelijke termijn van vier weken hun verzet hadden ingediend.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon toen de VvE op 7 mei 2024 een dagvaarding uitbracht tegen [eiser 1] en [eiser 2], waarbij ze eisten dat de appartementseigenaren hun deel van de kosten voor funderingsherstel zouden betalen. Omdat [eiser 1] en [eiser 2] niet op de dagvaarding reageerden, werd op 19 juni 2024 een verstekvonnis tegen hen uitgesproken. Dit verstekvonnis hield in dat zij verplicht werden de door de VvE gevorderde bedragen te betalen.
Later, op 11 oktober 2024, hebben [eiser 1] en [eiser 2] een verzetdagvaarding ingediend om het verstekvonnis aan te vechten, maar de rechtbank moest eerst beoordelen of dit verzet op tijd was ingediend. Volgens de wet moet verzet worden aangetekend binnen vier weken na de bekendmaking van het vonnis of na een daad waaruit blijkt dat de veroordeelde op de hoogte is van het vonnis.
[adres 1] en [adres 2] beweerden dat ze pas op 16 september 2024 op de hoogte waren van het verstekvonnis, na betekening van een proces-verbaal van beslaglegging. Zij stelden daarom dat hun verzet op tijd was. De VvE daarentegen voerde aan dat [eiser 1] en [eiser 2] al op 5 juli 2024 op de hoogte waren van het vonnis. De VvE verwees naar een telefoongesprek op 5 juli 2024 tussen [eiser 1] en de deurwaarder over het vonnis en een daaropvolgende e-mail van de deurwaarder aan [eiser 1] waarin het vonnis werd toegelicht. Ook werd op 9 juli 2024 in persoon een proces-verbaal van derdenbeslag aan [eiser 2] betekend.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] en [eiser 2] te laat waren met hun verzet. Ze stelde vast dat er op 5 juli 2024 een daad van bekendheid was, namelijk het telefoongesprek met de deurwaarder, waardoor [eiser 1] en [eiser 2] op de hoogte moesten zijn van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Dit betekent dat zij tot 2 augustus 2024 de tijd hadden om verzet aan te tekenen. Aangezien de verzetdagvaarding pas op 11 oktober 2024 werd betekend, was deze te laat.
Omdat het verzet niet-ontvankelijk werd verklaard, bleef het verstekvonnis van kracht. Daarnaast werden [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de VvE, begroot op € 2.107,00. Dit bedrag omvatte het salaris van de advocaat en nakosten. De veroordeling in de proceskosten werd hoofdelijk opgelegd, wat betekent dat beide eisers het volledige bedrag kunnen worden aangerekend, maar als één van hen betaalt, is de ander daarvan vrijgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie in juridische procedures, vooral als het gaat om het aanvechten van verstekvonnissen. Het niet tijdig indienen van verzet kan leiden tot het verlies van de mogelijkheid om inhoudelijke bezwaren tegen een eerder vonnis in te dienen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.