De zaak in het kort
In deze zaak stond de vraag centraal of bepaalde bergingsruimten op de zolder van een pand onderdeel uitmaken van het gehuurde van de huurder, [eiser]. Deze kwestie ontstond nadat de verhuurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die het appartementsrecht willen splitsen, het gebruik van deze bergingen door [eiser] betwistten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bergingsruimten inderdaad onderdeel zijn van het gehuurde en dat de verhuurders zich moeten onthouden van het verstoren van het huurgenot van [eiser]. Daarnaast werd [eiser] opgedragen om de gemeenschappelijke ruimten niet langer als opslag te gebruiken en deze op te ruimen, onder verbeurte van een dwangsom.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 19 december 2023. Vervolgens werden verschillende stukken uitgewisseld tussen de partijen, waaronder een conclusie van antwoord en een eis in reconventie. Er vond een mondelinge behandeling plaats op 4 oktober 2024, waarna bleek dat partijen niet tot een schikking konden komen.
De feiten zijn als volgt: [eiser] huurt sinds 1981 een woning en vanaf 1983 ook een deel van de etage aan de voorzijde. Hij gebruikt sinds die tijd bergingsruimte A en vanaf 1983 ook bergingsruimte B op de zolderverdieping. De huidige indeling van de bergingsruimten komt niet overeen met de splitsingstekening bij de akte van splitsing. De verhuurders willen nu het appartementsrecht splitsen en de zolder of delen daarvan verkopen. Zij hebben geweigerd schriftelijk te bevestigen dat beide bergingsruimten tot de huurrechten van [eiser] behoren, hoewel zij eerder een voorstel tot uitkoop deden, dat door [eiser] is afgewezen.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank moest beoordelen of de bergingsruimten op de zolder deel uitmaken van het gehuurde. Uit de beschikbare gegevens bleek dat [eiser] jarenlang de bergingsruimte aan de straatzijde (B) exclusief gebruikt heeft en dat er sprake was van een aanbod van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot vergoeding voor deze ruimte. Deze feiten leidden tot de conclusie dat bergingsruimte B onderdeel is van het gehuurde.
Voor bergingsruimte A geldt dat hoewel er geen aanbod tot vergoeding was, de spullen van [eiser] na een misverstand zijn verwijderd en weer teruggeplaatst. Dit, samen met het langdurige gebruik door [eiser], leidde tot de conclusie dat ook bergingsruimte A onderdeel is van het gehuurde.
De vordering van [eiser] om te verklaren dat beide bergingsruimten onderdeel zijn van de huurovereenkomst werd toegewezen. De kantonrechter gelastte [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de huurrechten van [eiser] te respecteren en het ongestoorde huurgenot te waarborgen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag.
De tegenvordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om [eiser] te dwingen het gebruik van gemeenschappelijke ruimten als opslag te staken, werd eveneens toegewezen. Geconstateerd werd dat [eiser] het trappenhuis en de gemeenschappelijke ruimten overdadig had ingericht, hetgeen in strijd was met de huurovereenkomst. [eiser] werd veroordeeld het gebruik als opslag te staken, onder verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag.
De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen gedeeltelijk in het gelijk waren gesteld. De rechtbank verklaarde de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad en wees overige vorderingen af.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.