De zaak in het kort
In deze zaak draait het om een geschil tussen een huurder en zijn verhuurders over het gebruik van bergingsruimten op de zolderverdieping van een pand. De huurder, die al sinds 1981 de woning huurt, maakt aanspraak op het gebruik van twee specifieke bergingsruimten als onderdeel van zijn huurovereenkomst. De verhuurders betwisten dit en willen het appartementsrecht splitsen om de zolder afzonderlijk te kunnen verkopen. De rechtbank oordeelt dat de bergingsruimten inderdaad onderdeel zijn van de huurovereenkomst en de verhuurders geen inbreuk mogen maken op het huurgenot van de huurder. De huurder moet op zijn beurt de gemeenschappelijke ruimten vrijhouden van opgeslagen spullen.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 19 december 2023. Tijdens het proces zijn verschillende documenten overgelegd en vond er een mondelinge behandeling plaats op 4 oktober 2024. De huurder, aangeduid als [eiser], heeft sinds 1981 een woning gehuurd aan [adres 1] en gebruikte sinds 1983 ook twee bergingsruimten op de zolder. De indeling van de zolder komt niet overeen met de splitsingstekening van het appartementsrecht. Na een misverstand werden de spullen van [eiser] uit een van de bergingsruimten verwijderd, maar later teruggeplaatst.
De verhuurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], willen het appartementsrecht splitsen om de zolder apart te verkopen. Ze hebben geweigerd schriftelijk te bevestigen dat de bergingsruimten tot de huurrechten van [eiser] behoren en hebben een voorstel tot uitkoop gedaan, wat door [eiser] is afgewezen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de bergingsruimten A en B onderdeel zijn van de huurovereenkomst van [eiser]. Dit oordeel is gebaseerd op het langdurige gebruik van de ruimten door [eiser], de betaling van WOZ-belasting voor de zolder en het feit dat de verhuurders bereid waren een vergoeding te betalen voor een van de ruimten. De verhuurders worden gelast om het ongestoorde huurgenot van [eiser] te respecteren, onder verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag, tot een maximum van € 10.000.
De rechtbank wijst ook de tegenvordering van de verhuurders toe. [eiser] moet stoppen met het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten als opslag, onder verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag, met een maximum van € 5.000. De verhuurders worden geadviseerd een huishoudelijk reglement op te stellen voor het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten.
Beide partijen worden in de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat ze hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat het direct ten uitvoer kan worden gelegd ondanks een eventueel hoger beroep.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.