De zaak in het kort
In het rechtsgeschil dat voorlag bij de rechtbank Amsterdam, kantonrechter, eiste een eiseres, handelend onder een bepaalde handelsnaam, betaling voor werkzaamheden die zij had verricht. De vraag in deze zaak was of er een rechtsgeldige overeenkomst was gesloten tussen de eiseres en de gedaagden, te weten een Vereniging van Eigenaren (VvE) en een afzonderlijk lid van die VvE. De VvE had een deel van de facturen al betaald, maar er was discussie over de betaling van het resterende bedrag. De rechtbank moest bepalen of de overeenkomst alleen met de VvE was gesloten of ook met het individuele lid van de VvE.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 6 december 2024, waarin de eiseres betaling vorderde van de VvE en het lid van de VvE. De VvE had reeds schade aan een woning van het lid laten herstellen, waarvoor de eiseres werkzaamheden had verricht. Deze werkzaamheden waren noodzakelijk vanwege wateroverlast in een gemeenschappelijk deel van het gebouw. De VvE had een claim ingediend bij haar verzekeraar en had een vergoeding ontvangen. De eiseres stuurde haar facturen voor deze werkzaamheden naar de VvE, maar betaling bleef uit.
Tijdens de mondelinge behandeling in mei 2025, bleek dat de VvE inmiddels een van de facturen had betaald, maar dat er nog een bedrag van €5.635,- openstond. De eiseres stelde dat zij recht had op betaling door zowel de VvE als het lid, omdat zij met beiden een overeenkomst had. De VvE gaf aan bereid te zijn tot een compromis, maar het lid betwistte de betalingsverplichting en stelde dat de VvE de overeenkomst had gesloten.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter moest beoordelen met welke partij de eiseres een overeenkomst had gesloten. Uit correspondentie bleek dat er inderdaad een overeenkomst was gesloten tussen de eiseres en de VvE. De rechtbank oordeelde dat het bestuurslid van de VvE de offerte van de eiseres had goedgekeurd, waardoor er sprake was van een aanbod en aanvaarding, conform artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek. De VvE had ook gehandeld naar deze overeenkomst door een deel van de facturen te betalen. Er was echter geen overeenkomst tot stand gekomen tussen de eiseres en het lid van de VvE, aangezien er geen ondertekende opdrachtbevestiging was en de correspondentie geen bewijs leverde dat het lid zich had verbonden aan de betalingsverplichtingen.
De rechtbank veroordeelde daarom de VvE om het openstaande bedrag van €5.635,- aan de eiseres te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens moest de VvE de buitengerechtelijke incassokosten van €656,75 aan de eiseres vergoeden en de proceskosten van €1.173,37. De vordering tegen het lid van de VvE werd afgewezen en de eiseres moest de proceskosten van het lid betalen, begroot op €813,-. De uitspraak werd voor een deel uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kantonrechter negeerde het beroep op ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de uitspraak op basis van de overeenkomst voldoende grondslag bood voor de beslissing. De uitspraak benadrukte het belang van duidelijke overeenkomsten en de noodzaak om alle betrokken partijen expliciet vast te leggen bij het aangaan van contractuele verplichtingen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.