De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de rechtbank Amsterdam over een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De kwestie draait voornamelijk om de oplevering van een huurwoning en de daarmee samenhangende herstelkosten die de huurder volgens de verhuurder moet betalen. Daarnaast is er een geschil over de blokverwarmings- en servicekosten die in rekening zijn gebracht bij de huurder.
Het verloop van het proces en de feiten
[gedaagde] heeft een woning gehuurd van [eiser] vanaf 1 maart 2022 tot en met 31 augustus 2024. Na beëindiging van de huurovereenkomst heeft [eiser] een bedrag van € 4.555,43 gevorderd, bestaande uit achterstallige huur, blokverwarmings- en servicekosten en een schadevergoeding voor het niet goed opleveren van de woning. [gedaagde] heeft erkend een huurachterstand van € 4.255,00 te hebben, maar betwist de overige vorderingen van [eiser]. Hij voert aan dat de blokverwarmingskosten niet in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke verbruik en betwist dat hij de woning in slechte staat heeft achtergelaten. Bovendien acht hij de schadevergoeding buitensporig hoog.
De procedure is gestart met een dagvaarding op 20 december 2024, waarop [gedaagde] heeft gereageerd met een conclusie van antwoord en een tegenvordering. In de tegenvordering eist [gedaagde] terugbetaling van de waarborgsom minus de erkende huurachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2025 hebben beide partijen hun standpunten verder toegelicht.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter behandelt de vorderingen van beide partijen. Er is consensus over de huurachterstand van € 4.255,00, die [gedaagde] moet betalen. Wat betreft de oplevering van de woning, heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde] de woning niet in de oorspronkelijk overeengekomen staat heeft achtergelaten, waardoor hij voor bepaalde herstelkosten aansprakelijk is. De kantonrechter kent echter niet het volledige gevorderde bedrag van € 4.839,96 toe aan [eiser], omdat deze onvoldoende heeft onderbouwd dat alle kosten betrekking hadden op herstel van opleverpunten. Uiteindelijk wordt [gedaagde] een bedrag van € 2.862,02 aan schadevergoeding opgelegd.
Voor de servicekosten wordt [gedaagde] een bedrag van € 447,69 in rekening gebracht, maar de administratiekosten worden niet toegewezen, omdat [gedaagde] daar niet mee heeft ingestemd en deze kosten niet in relatie tot de werkelijke kosten staan. De beoordeling van de blokverwarmingskosten is complexer. [gedaagde] betwist het in rekening gebrachte hoge verbruik van warmte-eenheden, en de kantonrechter vindt dat [eiser] deze kosten verder moet onderbouwen. De kantonrechter besluit dat er voor de periode van 1 juni 2024 tot 31 augustus 2024 geen blokverwarmingskosten worden toegewezen, tenzij [eiser] bewijs kan leveren van daadwerkelijk gemaakte kosten voor die periode.
De zaak wordt aangehouden zodat [eiser] verdere toelichting kan geven over de blokverwarmingskosten. Een definitieve beslissing over de totale verschuldigde bedragen, inclusief eventuele rente en proceskosten, volgt in een later eindvonnis nadat de aanvullende stukken zijn beoordeeld.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.