De zaak in het kort
In deze zaak, voor de rechtbank Amsterdam, was de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een appartementengebouw verwikkeld in een juridisch conflict met hun buren, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De VvE eiste dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen gebruik mochten maken van een achterpad dat langs hun perceel loopt en dat de riolering van hun tuinhuis losgekoppeld werd van de riolering van de VvE. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stelden daarentegen dat ze recht hadden op gebruik van het achterpad vanwege een erfdienstbaarheid die door verjaring tot stand was gekomen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat geen van beide partijen ontvankelijk was in hun vorderingen, aangezien het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inmiddels was verkocht.
Het verloop van het proces en de feiten
De rechtszaak begon met een dagvaarding van de VvE op 7 oktober 2024. De VvE wilde dat de rechtbank zou verklaren dat er geen erfdienstbaarheid was gevestigd die het gebruik van het achterpad door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toestond. Daarnaast eiste de VvE een verbod voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om het achterpad te betreden zonder voorafgaande toestemming, evenals de ontkoppeling van de riolering van het tuinhuis van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van die van de VvE.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voerden in hun verdediging aan dat er door verjaring een erfdienstbaarheid was ontstaan die hen het recht gaf het achterpad te gebruiken. Ze stelden ook dat het pad als noodweg moest worden erkend omdat er geen andere route was vanuit hun achtertuin naar de openbare weg. Het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werd echter gedurende de procedure verkocht aan derden, wat de rechtsverhoudingen tussen partijen beïnvloedde.
De rechtbank moest eerst beoordelen of beide partijen nog wel ontvankelijk waren in hun vorderingen, aangezien het perceel inmiddels was overgedragen aan nieuwe eigenaren.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de VvE niet langer belang had bij haar vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] omdat deze niet meer de eigenaren waren van het betrokken perceel. De VvE zou haar vorderingen in plaats daarvan tegen de nieuwe eigenaren moeten indienen. Daarom werd de VvE niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
Ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De door hen gevraagde verklaringen voor recht konden niet meer worden toegekend, aangezien deze betrekking hadden op de rechtsverhouding tussen de VvE en de nieuwe eigenaren van het perceel. Het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogelijk een indirect belang hadden vanwege een aansprakelijkheidsstelling door de kopers, deed hier niets aan af.
Omdat beide partijen niet-ontvankelijk werden verklaard, oordeelde de rechtbank dat zij in beginsel ieder hun eigen proceskosten moesten dragen. Echter, omdat de VvE tijdens de procedure om doorhaling had gevraagd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich daartegen hadden verzet, veroordeelde de rechtbank [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de kosten die de VvE had moeten maken voor de mondelinge behandeling. Deze kosten werden vastgesteld op € 614,00.
De uitspraak benadrukt het belang van een directe betrokkenheid bij een rechtsverhouding voor het verkrijgen van een verklaring voor recht. Het feit dat een perceel wordt verkocht, kan de ontvankelijkheid van vorderingen in lopende procedures aanzienlijk beïnvloeden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.