De zaak in het kort
De zaak betreft een juridische strijd tussen een Vereniging van Eigenaren (VvE) en een eigenaar van een appartement, hierna [gedaagde], met betrekking tot achterstallige VvE-bijdragen. De VvE had aanvankelijk een bedrag van € 12.221,65 aan achterstallige bijdragen geëist, maar deze vordering werd verminderd nadat de woning van [gedaagde] was verkocht en de achterstallige betalingen via de notaris waren voldaan. De VvE vorderde vervolgens alleen nog de proceskosten, wat door de rechtbank werd afgewezen. [gedaagde] had in reconventie een tegenvordering ingediend voor gedeeltelijke terugbetaling van het bedrag dat via de notaris was voldaan, maar deze werd eveneens afgewezen omdat deze vordering niet tijdig was ingesteld.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 9 april 2025, waarin de VvE betaling eiste voor achterstallige VvE-bijdragen. [gedaagde] uitte al geruime tijd bezwaren tegen de hoogte van de VvE-kosten, met name de stookkosten, en beweerde structureel te veel te hebben betaald. In december 2023 en januari 2024 was er communicatie tussen [gedaagde], zijn gemachtigde, de VvE en het deurwaarderskantoor, waarin [gedaagde] herhaaldelijk aandrong op overleg over de VvE-bijdragen en stookkosten. De VvE reageerde hier niet adequaat op.
Op 9 januari 2025 ontving [gedaagde] een sommatiebrief waarin werd geëist dat hij binnen 15 dagen een bedrag van € 10.140,14 zou voldoen. Later, in juni 2025, werd de woning van [gedaagde] verkocht en werd een bedrag van € 16.615,99 bij de notaris verrekend voor de VvE-bijdragen. [gedaagde] voerde aan dat dit bedrag onterecht hoog was, omdat het ook stookkosten van vóór 2022 omvatte, die hij betwistte.
Tijdens de zitting op 1 augustus 2025 kwam naar voren dat [gedaagde] vond dat de VvE had moeten weten van de verkoop en dat er geen noodzaak was voor een juridische procedure. De kantonrechter oordeelde dat de VvE de kosten van de procedure had kunnen vermijden door in overleg te treden met [gedaagde].
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank, meer specifiek de kantonrechter, besloot dat de VvE nodeloos kosten had veroorzaakt door een procedure te starten zonder eerst in overleg te treden met [gedaagde]. Daarom werden de gevorderde proceskosten afgewezen. De tegenvordering van [gedaagde] voor gedeeltelijke terugbetaling werd eveneens afgewezen, omdat deze te laat was ingesteld en niet voldeed aan de vereisten voor een tegenvordering. Artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een tegenvordering direct bij de conclusie van antwoord moet worden ingesteld, wat [gedaagde] had nagelaten.
[gedaagde] heeft het recht om een afzonderlijke procedure in te stellen om de terugbetaling van de vermeende te hoge betalingen te vorderen. De kantonrechter wees ook op de noodzaak van nader onderzoek naar de stookkosten van voor 2022, maar merkte op dat deze specifieke procedure zich daar niet voor leende.
In conclusie wees de kantonrechter zowel de vordering van de VvE als de tegenvordering van [gedaagde] af, zonder een beslissing te nemen over de proceskosten in reconventie, aangezien daar geen verzoek voor was ingediend door de VvE. Het vonnis werd uitgesproken op 22 augustus 2025, met de kantonrechter mr. T.H. van Voorst Vader en griffier mr. V.W. de Leeuw.
Beide partijen blijven met hun geschil zitten, maar hebben de mogelijkheid om verdere juridische stappen te ondernemen, vooral omdat de discussie over de stookkosten en de hoogte van de VvE-bijdragen nog niet volledig is opgelost. De rechtbank benadrukte het belang van communicatie en overleg in dergelijke geschillen om onnodige juridische procedures en bijbehorende kosten te vermijden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.