De zaak in het kort
In een procedure bij de rechtbank Amsterdam heeft een verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen een kantonrechter. De kern van het verzoek was dat de rechter de objectieve schijn van partijdigheid had gewekt door bepaalde beslissingen te nemen zonder de verzoeker te horen. De rechter werd gewraakt omdat hij de indruk gaf dat hij de voortgang van de zaken wilde bespoedigen in het voordeel van de Vereniging van Eigenaars (VvE), wat door de verzoeker als partijdigheid werd aangemerkt.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak betreft een geschil tussen een Vereniging van Eigenaars (VvE) en een verzoeker, vertegenwoordigd door een bewindvoerder. De procedure begon bij de rechtbank Noord-Holland en werd later verwezen naar de rechtbank Amsterdam. De VvE had ook vergelijkbare zaken aanhangig gemaakt tegen twee andere partijen. De verzoeker wilde dat zijn zaak gezamenlijk met deze zaken zou worden behandeld.
Op 24 juli 2024 werd door de rechtbank Noord-Holland bepaald dat voor de voortzetting van de procedure de partijen elkaar bij exploot moesten oproepen. Echter, noch de VvE noch de verzoeker heeft deze stap gezet. Een mondelinge behandeling van de VvE tegen de andere partijen vond plaats op 22 augustus 2024, waarbij de verzoeker zich meldde als toehoorder maar niet werd binnengelaten.
Op 14 november 2024 stuurde de rechtbank een rolmededeling, waarin werd besloten dat de zaak van de verzoeker tegelijk met de andere zaken zou worden behandeld. Dit besluit was genomen zonder dat de verzoeker bij exploot was opgeroepen, en zonder dat hij de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten.
De verzoeker diende een wrakingsverzoek in op 2 december 2024, waarin hij stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door zijn handelwijze en beslissingen, vooral gezien de eenzijdige behandeling van de VvE’s verzoeken. De rechter reageerde schriftelijk en stelde dat hij had gehandeld om onnodige kosten te voorkomen en verdere vertraging van de procedure te vermijden.
De beslissing van de rechtbank
De wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam onderzocht of er sprake was van feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid konden schaden. Het was van belang dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig moet worden geacht, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die anders doen vermoeden.
In dit geval kwam de wrakingskamer tot de conclusie dat de rechter de objectieve schijn van partijdigheid had gewekt. Met name de bewoordingen van de rechter dat de partijen erop uit zouden zijn de VvE en de voortgang van de zaken te frustreren, droegen bij aan deze schijn. Deze uitlatingen, in combinatie met de beslissingen die waren genomen zonder de verzoeker te horen, wekten de indruk dat de rechter de VvE wilde helpen.
De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking toe, wat betekent dat de rechter niet langer de zaak zal behandelen. De beslissing van de wrakingskamer is definitief, aangezien er op grond van artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep mogelijk is tegen de beslissing van de wrakingskamer. Hiermee heeft de rechtbank een duidelijke streep gezet onder deze procedurele kwestie, waarbij de waarborging van onpartijdigheid centraal stond.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.