De zaak in het kort
In deze zaak stond de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak, een woning, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) ter discussie. De gemeente Den Haag had de WOZ-waarde van de woning voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 535.000. De belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde € 525.000 zou moeten zijn. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak betrof een bezwaar tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning gelegen aan een bepaald adres in Den Haag. De waarde was door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag vastgesteld op € 535.000 per 1 januari 2022, de waardepeildatum voor het kalenderjaar 2023. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D. van der Locht, had bezwaar aangetekend tegen deze vaststelling. Het bezwaar was reeds ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting, die plaatsvond op 18 november 2024, werd het beroep behandeld. De belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld en stelde dat de woning in werkelijkheid € 525.000 waard zou zijn. Belanghebbende baseerde zijn stelling op de kwaliteit van de keuken en badkamer, die volgens hem simpel was, en op de ligging van de woning, die volgens hem als minderwaardig zou moeten worden beschouwd. Verder was er discussie over de vergelijkingsobjecten die de gemeente had gebruikt om de waarde vast te stellen. Ook was er een geschil over de indexering naar de waardepeildatum en de verwerking van de VVE-reserves.
De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. [naam 2] en [naam 3], verdedigde de vastgestelde waarde en legde uit hoe de vergelijkingsobjecten waren gekozen en waarom de waarde correct was. De heffingsambtenaar stelde dat de gebruikte vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar waren met de woning van belanghebbende en dat er correct rekening was gehouden met verschillen in gebruiksoppervlakte, voorzieningen en kwaliteit.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar had gebruikt, waaronder twee objecten in hetzelfde complex, passend en goed vergelijkbaar met de woning van belanghebbende. Er was geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de toegepaste objectkenmerken en de berekende waarde. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals de gebruiksoppervlakte, voorzieningen en kwaliteit.
De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat de heffingsambtenaar de woning voor kwaliteit en voorzieningen op een lagere waarde had moeten zetten. De belanghebbende had zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de ligging, volgde de rechtbank de stelling van de belanghebbende ook niet, omdat de vergelijkingsobjecten dezelfde liggingskenmerken hadden en de heffingsambtenaar hier correct mee was omgegaan.
De rechtbank ging ook niet mee in de stelling van de belanghebbende dat er onvoldoende onderbouwing was voor de indexering naar de waardepeildatum en de correctie op basis van de VVE-reserves. De heffingsambtenaar had deze aspecten voldoende toegelicht en de documenten waren al eerder aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
Tot slot oordeelde de rechtbank dat de iWOZ-kaarten, die door de VNG zijn samengesteld, niet in principe behoorden tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die de heffingsambtenaar in de bezwaarfase had moeten verstrekken. Er was geen sprake van schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
Op basis van deze overwegingen verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag, indien zij het niet eens waren met deze uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.