De zaak in het kort
In deze zaak staat de vraag centraal of er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen de eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], voor een appartement in [plaats]. De eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst is bereikt over de huurvoorwaarden, terwijl de gedaagde betwist dat alle noodzakelijke elementen van de overeenkomst zijn overeengekomen. De rechter moet beslissen of er een bindende huurovereenkomst bestaat en of er spoedeisend belang is voor de eiser, die zijn huidige woning heeft opgezegd en per 1 juli 2025 woonruimte nodig heeft.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding van de eiser op 9 mei 2025, waarna de gedaagde op 23 juni 2025 een conclusie van antwoord indiende. Op 24 juni 2025 vond een mondelinge behandeling plaats, waar beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De eiser stelt dat er op 20 februari 2025 overeenstemming was bereikt over de huurvoorwaarden, zoals de huurprijs, de duur van de overeenkomst en de waarborgsom. De gedaagde betwist dit en stelt dat er nog zaken openstonden en dat er geen schriftelijke overeenkomst was getekend. Bovendien gaf de gedaagde aan dat ze de woning niet wilde verhuren maar wilde verkopen vanwege veranderingen in de wetgeving omtrent tijdelijke verhuur.
De eiser had zijn eerdere woning per 30 juni 2025 opgezegd en zou per 1 juli 2025 dakloos zijn zonder de nieuwe huurwoning. Dit onderbouwde hij met een e-mail van 6 juni 2025, die aangaf dat zijn huurovereenkomst zou eindigen. De gedaagde stelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie door zijn eerdere woning op te zeggen zonder een definitieve nieuwe overeenkomst.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor de eiser omdat hij zijn huidige woning had opgezegd en per 1 juli 2025 geen woonruimte meer had. De kantonrechter vond dat de eiser terecht een spoedeisend belang had bij de vorderingen en dat de vorderingen in een bodemprocedure een redelijke kans van slagen hadden. De kernbedingen van de huurovereenkomst, zoals de huurprijs, de looptijd en de waarborgsom, waren overeengekomen, en de aanvullende vragen van de eiser deden daar niets aan af.
De rechtbank verwierp het argument van de gedaagde dat er geen schriftelijke overeenkomst was en benadrukte dat een huurovereenkomst ook mondeling tot stand kan komen. Bovendien was de makelaar bevoegd om namens de gedaagde te handelen, zoals bleek uit communicatie tussen de partijen.
De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot het nakomen van de huurovereenkomst zoals overeengekomen en bepaalde dat de eiser binnen 24 uur na betekening van het vonnis toegang tot de woning moest krijgen. Er werd een dwangsom van € 500 per dag opgelegd voor elke dag vertraging, met een maximum van € 10.000. De gedaagde werd ook veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, inclusief een wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen werden voldaan.
Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het direct kon worden uitgevoerd ondanks eventuele hoger beroep. Hiermee werd de eiser in het gelijk gesteld en kreeg hij de zekerheid dat hij per 1 juli 2025 in de woning kon trekken. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde niet kon terugkomen op de mondelinge huurovereenkomst vanwege haar eigen vergissing of wijziging in de wetgeving.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.