De zaak in het kort
In een recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd een beroep behandeld van een eiseres die verzocht om de intrekking van drie omgevingsvergunningen. Deze vergunningen waren verleend aan eigenaren van appartementen in Den Haag, die hun woningen wilden vergroten met een dakopbouw en dakterras. De eiseres, die zelf ook eigenares is van een appartementsrecht in hetzelfde gebouw, betoogde dat de vergunningen ingetrokken moesten worden vanwege het niet gebruiken ervan binnen een wettelijke termijn en het ontbreken van civielrechtelijke toestemming voor de bouw. Ondanks de argumenten van de eiseres besloot de rechtbank dat de vergunningen niet ingetrokken zouden worden, mede vanwege zwaarder wegende belangen van de vergunninghouders.
Het verloop van het proces en de feiten
De vergunninghouders dienden op 29 mei 2019 hun aanvragen in voor omgevingsvergunningen om hun woningen uit te breiden met dakopbouwen en dakterrassen. Deze vergunningen werden op 3 oktober 2019 verleend. Tot en met de datum van het verzoek om intrekking op 27 oktober 2021, waren er geen rechtsmiddelen tegen deze vergunningen aangewend. Eiseres verzocht om intrekking van de vergunningen, mede op basis van een toezegging van de gemeente Den Haag in een brief van 27 juni 2022, waarin werd aangegeven dat de vergunningen zouden worden ingetrokken.
De vergunninghouders hadden echter een civielrechtelijke procedure lopen om een vervangende machtiging te verkrijgen, die noodzakelijk was omdat de dakopbouwen deels op gemeenschappelijk dak zouden worden gerealiseerd. De kantonrechter verleende op 24 november 2022 deze vervangende machtiging, waardoor de civielrechtelijke belemmering werd opgeheven. Ondanks het hoger beroep dat tegen deze beslissing mogelijk was, besloot de gemeente niet over te gaan tot intrekking van de vergunningen, wat leidde tot het bezwaar van eiseres.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelde het beroep van de eiseres, die aanvoerde dat er sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel vanwege de toezegging in de brief van 27 juni 2022. De rechtbank stelde vast dat er inderdaad sprake was van een gewekt vertrouwen dat de vergunningen zouden worden ingetrokken. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het vertrouwensbeginsel niet altijd betekent dat verwachtingen moeten worden gehonoreerd, vooral als er zwaarder wegende belangen zijn die dit in de weg staan.
De rechtbank erkende dat er gedurende meer dan 26 weken geen gebruik was gemaakt van de vergunningen, maar dit betekende niet automatisch dat de vergunningen ingetrokken moesten worden. De rechtbank benadrukte dat bij de beslissing om vergunningen in te trekken, een zorgvuldige belangenafweging moest plaatsvinden. In dit geval wogen de belangen van de vergunninghouders zwaarder, gezien hun financiële investeringen en de verleende vervangende machtiging.
Hoewel de rechtbank het beroep van de eiseres gegrond verklaarde vanwege de schending van het vertrouwensbeginsel, werd het besluit om de vergunningen niet in te trekken in stand gehouden vanwege de belangenafweging. Hierdoor bleven de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit intact, en werd besloten dat de gemeente het griffierecht aan de eiseres moest vergoeden. De vergunninghouders konden hun bouwplannen voortzetten, mits de civielrechtelijke toestemming definitief werd.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




