De zaak in het kort
In deze zaak legt de rechtbank Den Haag een bestuurlijke boete op aan een verhuurder voor het verhuren van een woning zonder de benodigde huisvestingsvergunning. De oorspronkelijke boete van € 5.000,- wordt later gematigd naar € 2.500,- omdat de vergunning alsnog is verleend. De verhuurder is het niet eens met de boete en stelt dat de situatie inmiddels is rechtgezet en de boete disproportioneel is. Verder voert hij aan dat zijn medische en financiële omstandigheden aanleiding zouden moeten geven tot kwijtschelding van de boete, en dat de communicatie vanuit de gemeente gebrekkig was. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd.
Het verloop van het proces en de feiten
De woning in kwestie werd door de eigenaar, hier aangeduid als eiser, verhuurd aan particulieren zonder dat de benodigde huisvestingsvergunning was verkregen. De Haagse Pandbrigade ontdekte deze overtreding na een melding vanuit het Meld- en steunpunt woonoverlast. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, legde daarop een bestuurlijke boete van € 5.000,- op aan de eiser. Eiser ging in bezwaar tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Wel werd de boete later gematigd naar € 2.500,- nadat de huisvestingsvergunning alsnog was verleend.
Tijdens de zitting op 8 juli 2025 voerde eiser aan dat hij niet bewust de wet had overtreden. Hij gaf aan sinds 2005 actief te zijn als particulier verhuurder en niet op de hoogte te zijn van wijzigingen in de regelgeving, mede door zijn ongeletterdheid. Eiser beklaagde zich verder over gebrekkige communicatie vanuit verweerder en het niet ontvangen van uitnodigingen voor hoorzittingen. Ook stelde eiser dat zijn medische en financiële situatie reden zou moeten zijn voor kwijtschelding van de boete. Hij verwees hierbij naar zijn diagnose darmkanker, financiële verplichtingen, en een WIA-uitkering.
Verweerder verwees bij de matiging van de boete naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2024 en paste beleid toe om de boete te verlagen vanwege de latere verlening van de huisvestingsvergunning.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit (de oorspronkelijke boete van € 5.000,-) gegrond. Dit besluit wordt vernietigd, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit (de gematigde boete van € 2.500,-) wordt ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht direct een bestuurlijke boete heeft opgelegd zonder voorafgaande waarschuwing, gezien de schaarste op de woningmarkt en het afschrikwekkende effect dat het boetebeleid beoogt.
Eiser is aangemerkt als de overtreder omdat hij de woning verhuurde zonder de benodigde vergunning, wat een overtreding vormt van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening. Ondanks de vastgestelde hoogte van de boete en het gefixeerde boetestelsel, vond de rechtbank dat bijzondere omstandigheden aanleiding hadden kunnen geven voor verdere matiging, maar de aangevoerde omstandigheden werden onvoldoende onderbouwd door eiser. De rechtbank concludeert dat eiser de boete financieel gezien kan dragen, eventueel met een betalingsregeling.
De rechtbank oordeelt tevens dat verweerder voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in de communicatie richting eiser. De uitnodiging voor de hoorzitting was per e-mail verstuurd naar een adres dat eerder door eiser was gebruikt voor communicatie met verweerder. Het ontbreken van een reactie en het niet bijwonen van de hoorzitting is daarom voor rekening van eiser.
Tot slot beslist de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden omdat het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond is verklaard. Eiser kan eventueel nog in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.