De zaak in het kort
De uitspraak van de rechtbank Den Haag op 8 september 2025 betreft een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing en uitbreiding van bedrijfspanden op een bedrijventerrein in Den Haag. De vergunning is verleend aan een bedrijf voor de uitbreiding en verbouwing van hun distributiecentrum, inclusief wijzigingen aan de gevel. De Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) van nabijgelegen gebouwen hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met name vanwege zorgen over parkeergelegenheid en verkeerssituaties. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunning rechtmatig is verleend en dat de bezwaren ongegrond zijn.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon toen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 13 december 2022 een omgevingsvergunning verleende aan het bedrijf voor de uitbreiding en verbouwing van hun distributiecentrum. Deze beslissing werd later op 31 oktober 2023 bevestigd, maar met een gewijzigde en aanvullende motivering. De VvE’s van de nabijgelegen panden voerden aan dat de uitbreiding zou leiden tot verkeers- en parkeerproblemen en dat de vergunning daarom geweigerd had moeten worden. Zij maakten bezwaar tegen de wijzingen, specifiek vanwege het niet in acht nemen van de minimale afstand tot de perceelgrens en de mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid.
De rechtbank moest beoordelen of de verleende vergunning in strijd was met bestaande bestemmingsplannen en regels die gelden voor parkeernormen en verkeersveiligheid. Het geschil draaide vooral om de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de vraag of de verleende vergunning in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank keek ook naar de Nota parkeernormen Den Haag 2021, die bepalend is voor de parkeernormen in de stad.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning terecht had verleend. Het college had de regels van de bestemmingsplannen en de parkeernormen correct toegepast. Hoewel er een kleine afwijking was van het bestemmingsplan met betrekking tot de westelijke gevel van het gebouw, vond de rechtbank dat deze afwijking niet leidde tot onevenredig nadelige verkeers- en parkeereffecten. De rechtbank wees erop dat de geplande uitbreiding binnen de perceelsgrenzen zou plaatsvinden en dat er voldoende parkeergelegenheid was voorzien volgens de normen.
Verder oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van onevenredige verkeersproblemen als gevolg van de uitbreiding. De vergunde uitbreiding aan de westelijke gevel betrof slechts een klein gedeelte van het gebouw en zou niet leiden tot de door de VvE’s geschetste problemen. Het college had de parkeereis correct berekend en het bouwplan voorzag in voldoende parkeerplaatsen. De rechtbank vond dat de VvE’s niet aannemelijk hadden gemaakt dat de uitbreiding zou leiden tot de door hen gevreesde verkeersproblemen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de VvE’s ongegrond. Het bestreden besluit van het college blijft daardoor in stand, en de VvE’s krijgen het griffierecht niet terug. Er is ook geen vergoeding van proceskosten toegekend aan de VvE’s. Tot slot is er voor partijen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.



