De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag het beroep van een individu (hierna: eiser) ongegrond verklaard. De eiser had bezwaar ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat een omgevingsvergunning verleende voor het plaatsen van een projectcontainer. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen belanghebbende was en daarom niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. De zaak draait om de vraag of de eiser voldoende persoonlijk belang heeft bij het besluit om bezwaar te maken.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 25 maart 2025 een omgevingsvergunning verleende voor het plaatsen van een projectcontainer met schakelinstallatie en hekwerk voor de duur van vier jaar en acht maanden. De locatie van de container was aan de [straat 1], tegenover de [straat 2]. De eiser, die in de nabijgelegen buurt woont, diende bezwaar in tegen dit besluit.
Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk op 2 september 2025. Het argument was dat de eiser geen belanghebbende was, omdat hij niet direct door het besluit werd geraakt. De eiser woont op aanzienlijke afstand van de locatie van de projectcontainer en heeft hier vanuit zijn woning geen zicht op. Verder stelde het college dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om namens de vereniging van eigenaren (vve) van zijn wooncomplex bezwaar te maken.
Vervolgens stelde de eiser beroep in tegen dit besluit bij de rechtbank Den Haag. De eiser voerde aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het college hem als belanghebbende had moeten aanmerken. Hij betoogde dat de projectcontainer in zijn directe leefomgeving werd geplaatst en dat hij hier dagelijks langsloopt of -fietst. Bovendien maakte hij zich zorgen over de verkeersveiligheid en mogelijke ongewenste precedentwerking. Ten aanzien van de vve voerde de eiser aan dat hij inmiddels beschikte over een machtiging om namens de vve bezwaar te maken.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de eiser uitsluitend op persoonlijke titel beroep had ingesteld en niet namens de vve. Op het formulier waarmee de eiser beroep instelde, had hij aangegeven alleen voor zichzelf op te treden. Er was geen bewijs dat de beroepsgronden ook namens de vve waren ingediend. Hierdoor was de vve geen partij in deze procedure, en de rechtbank ging voorbij aan het betoog van de eiser dat het bezwaar van de vve ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.
Vervolgens beoordeelde de rechtbank of de eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens de criteria van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, en moet een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks door het besluit wordt geraakt. Dit belang moet de eiser ook in voldoende mate onderscheiden van anderen.
De rechtbank stelde vast dat de locatie van de projectcontainer zich op aanzienlijke afstand van de woning van de eiser bevond, aan het eind van een naastgelegen straat. Tussen zijn woning en de container was bebouwing, waardoor de eiser geen rechtstreeks zicht had op de container. De enkele omstandigheid dat de eiser de container ziet tijdens het passeren te voet of met de fiets, was volgens de rechtbank onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken. De eiser onderscheidde zich hiermee onvoldoende van anderen die ook langs de container lopen en fietsen.
De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de eiser door het primaire besluit niet in een persoonlijk belang werd geraakt. Het beroep van de eiser was daarom ongegrond. De rechtbank verklaarde dat het bestreden besluit in stand bleef en dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak van de rechtbank werd gedaan zonder zitting, mede mogelijk gemaakt door artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, dat een uitspraak zonder zitting toestaat in gevallen van kennelijk ongegrond beroep. Dit betekent dat het beroep zonder verdere inhoudelijke behandeling ter zitting is afgewezen.
De eiser heeft de mogelijkheid om een verzet in te dienen tegen deze uitspraak als hij het er niet mee eens is. Het verzet moet binnen zes weken na de verzending van de uitspraak worden ingediend.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




