De zaak in het kort
De rechtbank Den Haag heeft uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers bezwaar maakten tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verleende omgevingsvergunning voor een dakopbouw en dakterras op een woning. Het belangrijkste punt van geschil was of de vergunninghouder als belanghebbende kon worden beschouwd ondanks het ontbreken van toestemming van de Vereniging van Eigenaren (VvE). Daarnaast werd aangevoerd dat het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en het beschermde stadsgezicht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarmee de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 20 april 2022 diende de vergunninghouder een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een dakopbouw en dakterras. Het college weigerde aanvankelijk de vergunning op basis van een advies van de Welstands- en Monumentencommissie, dat stelde dat het plan in strijd was met de redelijke eisen van welstand. De vergunninghouder maakte bezwaar tegen deze weigering en op 23 mei 2023 werd dit bezwaar gegrond verklaard. Het college verleende alsnog de vergunning, oordelend dat het advies van de commissie een onaanvaardbare belemmering vormde voor de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Eisers voerden in beroep aan dat de vergunninghouder geen belanghebbende zou zijn omdat hij geen toestemming had van de VvE en de splitsingsakte niet was aangepast. De kantonrechter had eerder een verzoek van de vergunninghouder afgewezen om het besluit van de VvE te vernietigen en vervangende toestemming te verlenen. Het college stelde hiertegenover dat de vergunninghouder wel belanghebbende was, omdat op het moment van de besluitvorming niet aannemelijk was dat het bouwplan niet kon worden gerealiseerd. Ook werd gesteld dat de vergunninghouder via de kantonrechter een vervangende machtiging kon vragen.
Eisers betoogden daarnaast dat de hoorzitting in bezwaar niet openbaar was en dat zij als belanghebbenden niet waren uitgenodigd, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde echter vast dat alleen de aanvrager belanghebbend is in een bezwaarprocedure tegen de weigering van een omgevingsvergunning, en dat het college derhalve juist had gehandeld.
Ten slotte brachten eisers naar voren dat de omgevingsvergunning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en vanwege het beschermde stadsgezicht geweigerd had moeten worden. Zij wezen op de bezonning en stedenbouwkundige effecten, en op uitspraken over geweigerde vergunningen binnen beschermde stadsgezichten in Den Haag. Het college betoogde dat de dakopbouw volgens de planregels en verbeelding van het bestemmingsplan is toegestaan en dat de aanwijzing als beschermd stadsgezicht via het bestemmingsplan is geëffectueerd.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder terecht als belanghebbende is aangemerkt, ondanks het ontbreken van toestemming van de VvE. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de bestuursrechter moet toetsen aan de feiten en het recht ten tijde van de beslissing op bezwaar, en op dat moment was er nog geen definitieve weigering van de VvE.
De rechtbank verwierp ook het argument van eisers dat de hoorzitting in bezwaar niet openbaar was en zij als belanghebbenden niet waren uitgenodigd. De rechtbank concludeerde dat het college eisers terecht niet als belanghebbenden had aangemerkt in de bezwaarfase.
Met betrekking tot het bestemmingsplan stelde de rechtbank vast dat de dakopbouw op grond van de planregels en de verbeelding van het bestemmingsplan was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de plantoelichting, waarnaar eisers verwezen, geen afbreuk kon doen aan de bindende planregels en verbeelding. Tevens oordeelde de rechtbank dat het college terecht het advies van de welstandscommissie terzijde had geschoven omdat dit een onaanvaardbare belemmering zou vormen voor de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
Tot slot verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van het griffierecht of hun proceskosten. Partijen die het niet eens zijn met deze uitspraak kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.