De zaak in het kort
Deze juridische zaak betreft een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw en dakterras op een woning in Den Haag. De aanvraag werd gedaan door de vergunninghouder, terwijl de Vereniging van Eigenaren (VvE) geen toestemming had verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verleende uiteindelijk de vergunning, ondanks een eerder negatief advies van de Welstands- en Monumentencommissie. De eiser, een lid van de VvE, betwistte de beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 20 april 2022 vroeg de vergunninghouder een omgevingsvergunning aan voor het maken van een dakopbouw en dakterras en het plaatsen van een nieuwe trap. Het college van burgemeester en wethouders weigerde aanvankelijk de vergunning op 17 augustus 2022, gebaseerd op het advies van de Welstands- en Monumentencommissie, die vond dat het bouwplan niet voldeed aan redelijke eisen van welstand. De vergunninghouder maakte bezwaar tegen deze weigering. Bij de beslissing op bezwaar op 23 mei 2023 verleende het college alsnog de vergunning, met het argument dat het advies van de commissie een onaanvaardbare belemmering vormde voor de bouwmogelijkheden volgens het bestemmingsplan.
De eiser, samen met de VvE, betoogde dat de vergunninghouder geen belanghebbende was omdat de VvE toestemming had geweigerd op 15 juli 2022. De rechtbank moest beoordelen of het college terecht de omgevingsvergunning had verleend en of de vergunninghouder als belanghebbende kon worden beschouwd, ondanks het ontbreken van toestemming van de VvE.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank overwoog dat de vergunninghouder, als aanvrager van de omgevingsvergunning, belanghebbende was, tenzij aangetoond kon worden dat het bouwplan niet kon worden gerealiseerd. Omdat de VvE geen toestemming had gegeven, maar de bestuursrechter moet toetsen aan de feiten en het recht ten tijde van de beslissing op bezwaar, concludeerde de rechtbank dat het ontbreken van toestemming van de VvE niet voldoende was om te oordelen dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering was. De rechtbank verwees naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die stelt dat een civiele rechter kan worden ingeschakeld om te beoordelen of een mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd.
De rechtbank oordeelde verder dat het college niet verplicht was om nogmaals advies te vragen aan de Welstands- en Monumentencommissie. Het college had terecht gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de vergunning te verlenen zonder dat aan de redelijke eisen van welstand werd voldaan, zoals toegestaan onder artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank vond dat eerdere adviezen van de commissie voldoende waren en dat verdere toetsing niet zinvol zou zijn.
Ten slotte verwierp de rechtbank de zorgen van de eiser over mogelijke strijd met het Bouwbesluit 2012, omdat deze zorgen niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef. Eiser kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet gerestitueerd.
De uitspraak werd gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025. Partijen kunnen tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.