De zaak in het kort
In deze zaak betreft het een geschil over de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, wonende in de betreffende woning, heeft de vastgestelde WOZ-waarde van €367.000 betwist. Hij is van mening dat de waarde te hoog is ingeschat en voert diverse redenen aan waarom de waarde zou moeten worden verlaagd. De rechtbank Den Haag heeft op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak en de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een bezwaar van de belanghebbende tegen de door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2023. De waarde was bepaald op basis van de waardepeildatum 1 januari 2022. Het bezwaar werd op 29 mei 2024 afgewezen, waarop de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Den Haag.
Tijdens de zitting op 15 april 2025 waren zowel de belanghebbende als vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig. De centrale vraag was of de vastgestelde waarde van de woning juist was. De belanghebbende stelde dat de gebruikersoppervlakte van de woning onjuist was weergegeven en dat er geen aparte WOZ-waarde was vastgesteld voor zijn twee garageboxen. Verder voerde hij aan dat de waardebepaling onvoldoende rekening hield met geluidsoverlast, grondvervuiling, het recht van overpad, problemen met verduurzaming en achterstallig onderhoud van de woning.
De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde door te stellen dat de oppervlaktegegevens correct waren en afkomstig waren van de basisregistratie BAG-viewer. Daarnaast hadden zij vergelijkingsobjecten gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende, waarbij rekening was gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar had correcties toegepast om de waardering te rechtvaardigen, zoals rekening houden met de slechte ligging en het onderhoud van de woning.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld.
De rechtbank achtte de gebruikte oppervlaktegegevens betrouwbaar en zag geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de heffingsambtenaar over de herkomst van deze gegevens. De rechtbank vond ook dat er geen noodzaak was om een aparte WOZ-waarde voor de garageboxen vast te stellen en verwees naar een eerdere uitspraak waarin hierover al was beslist.
Wat betreft de overige bezwaren van de belanghebbende, stelde de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de aangevoerde omstandigheden zoals geluidsoverlast en grondvervuiling. De heffingsambtenaar had onder andere een extra correctie toegepast van €40.700 en de kwaliteit en onderhoud van de woning als “onder gemiddeld” gewaardeerd. Tevens was er rekening gehouden met de ligging van de woning door deze als “slecht” te waarderen.
De rechtbank was van mening dat de belanghebbende niet in zijn belangen was geschaad door de overwegingen in de uitspraak op bezwaar die volgens hem geen betrekking hadden op zijn situatie. Deze overwegingen gingen over de uitleg van waardering met Vlok-codes, de planning van een hoorzitting en proceskosten, maar dit heeft geen invloed gehad op de uitkomst van zijn bezwaar.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in Den Haag.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.