De zaak in het kort
In deze civiele rechtszaak, behandeld door de rechtbank Gelderland, wordt een verzoek van een bewoner van een appartementencomplex behandeld. De verzoekster, die zelf in het complex woont, heeft verzocht om het ontslag van een medebewoner [verweerder] als bestuurder van de Vereniging van Eigenaars (VvE). Daarnaast vraagt ze om de veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 25.000,00, alsmede het inleveren van de bankpas van de VvE. De rechtbank verklaart de verzoekster echter niet-ontvankelijk in haar verzoek en wijst de overige eisen af.
Het verloop van het proces en de feiten
De zaak begint met het indienen van een verzoekschrift door [verzoekster], waarin zij, handelend in persoon, haar verzoek bij de rechtbank indient. Op de zitting, welke plaatsvond op 12 maart 2024, worden door beide partijen spreekaantekeningen gepresenteerd en worden de argumenten besproken. De uitspraak was oorspronkelijk gepland voor 26 maart 2024, maar werd na een beslissing van de wrakingskamer uitgesteld naar 6 mei 2024.
De feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, zijn als volgt: [verzoekster] woont in een appartementencomplex dat uit negen appartementen bestaat. Het bestuur van de VvE van dit gebouw bestaat uit twee personen: de voorzitter [naam 1] en de secretaris/penningmeester [verweerder].
[Verzoekster] heeft in haar verzoek aangegeven dat zij [verweerder] uit het handelsregister wil laten uitschrijven, wat in feite neerkomt op het verzoek om zijn ontslag als bestuurder. Daarnaast eist ze dat hij de bankpas van de VvE inlevert en dat hij een bedrag van € 25.000,00 betaalt.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank behandelt allereerst het verzoek tot ontslag van [verweerder] als bestuurder van de VvE. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 2:37 BW en artikel 41 van het toepasselijke reglement, bestuurders kunnen worden ontslagen door de vergadering van eigenaars. Dit betekent dat het orgaan dat de bestuurders benoemt, ook verantwoordelijk is voor hun ontslag. [Verzoekster] had haar verzoek dus moeten richten tot de VvE en niet tot [verweerder] persoonlijk. In artikel 5:121 lid 1 BW is bovendien bepaald dat de rechter een machtiging kan verlenen als de vergadering van eigenaars zonder redelijke grond de medewerking aan het ontslag weigert. Echter, [verzoekster] heeft aangegeven dat het ontslag nooit als agendapunt op een vergadering is besproken of gestemd. Er is geen poging gedaan om een vergadering te organiseren om hierover te beslissen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de vergadering van eigenaars de medewerking heeft geweigerd, laat staan dat dit zonder redelijke grond zou zijn gebeurd.
Wat betreft het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 25.000,00, oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] als individuele eigenaar niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. Bovendien is niet aangetoond waarom [verweerder] als individueel bestuurslid aansprakelijk zou zijn.
Als gevolg van deze overwegingen verklaart de rechtbank [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek. Tevens wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder], vastgesteld op € 543,00 aan salaris voor de gemachtigde. De uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.
Deze zaak onderstreept het belang van het volgen van de juiste procedurele stappen binnen de structuur van een VvE, en de noodzaak om binnen de daarvoor aangewezen organen van de VvE op te treden. Alleen als de vergadering van eigenaars daadwerkelijk heeft geweigerd om mee te werken aan een ontslag en er sprake is van een onredelijke grond, kan de rechter een machtiging overwegen. Het ontbreken van een dergelijke procedurele stap heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.